|
Home | Dagboek
en Brieven Sierk Schröder
Dagboek en brieven
Verslag van een reis naar Teheran in 1963
Brief 3 van een serie van tien brieven
Vervolg van brief
2
Brief 3
Teheran, Zaterdagavond, 5 okt. 1963
Ik ga nog maar even door om, nu het nog vers in mijn geheugen ligt,
te vertellen wat me vandaag is overkomen. Er gebeurt zoveel, dat het
is alsof ik al weken op reis ben.
Vanmorgen klaar om ½ 8. Gewacht en gewacht en eindelijk vertelde
men mij, dat er ook al een half uur een mijnheer van de Ambassade op
mij wachtte! Bleek een Fransman te zijn, in dienst van de Ambassade.
Hij sprak uitstekend Persisch (Parsan). Gejaagd kwam ook nog de secretaris
aanzetten met een aanbevelingsbrief voor die mijnheer Habil. Alles in
de auto gesjouwd en op weg naar het bureau van de dienst der Kon. paleizen.
Die mijnheer is hetzelfde hier als Bahud de Mortanges in Holland. Door
een fout van de Ambassade kwamen we eerst bij de verkeerde man terecht,
die ons een uur liet antichambreren. Eindelijk kwamen we bij Monsieur
Habil (son excellence), een oude Pers, die alsmaar bezwaren opperde,
maar ons tenslotte doorgaf aan de man waar we hadden moeten zijn. Uitgelegd
waar het om ging, want niemand snapte er iets van Toen hij begrepen
had, werd hij ineens actief en enthousiast. Het was een zeer geschikte
jongeman, een Pers, maar pas sinds 10 jaar in Perzië en zeer Europees
er uitziende en ook denkende. Hij beloofde me mij op te bellen, zodra
hij iets wist. Dat betekende dus kamerarrest. Ik weer alle pakken en
lijsten mee teruggenomen naar het hotel (waar ze dus nu weer staan)
en op mijn kamer gewacht. De tijd nuttig besteed met een opzet naar
die ene foto. Kwam er niet uit en weet nog niet of ik het portret groot
of klein zal maken.
Om 10 over één een telefoon: om 4 uur (dus nu zaterdagmiddag)
zou die jongeman me komen halen en om ½ 5 werden we op het zomerpaleis
van Le petit Prince verwacht! Om kennis te maken, dus nog
niet om te beginnen. In een vaart van 100 km/uur reden we in een ware
doden-rit naar het zomerpaleis ongeveer 10 km. buiten de stad in een
heuvelachtig terrein. Bij de ingang tegengehouden door een soldaat met
de bajonet op het geweer, die zolang er getelefoneerd werd om toegang
te krijgen zich wijdbeens voor de auto opstelde. We mochten door en
reden door een sprookjesachtige tuin, waar achter vrijwel elke boom
soldaten met een stengun stonden, zodat het er letterlijk wemelde van
de militairen. Ze stonden vlak bij het paleis, dat eigenlijk een paviljoen
is, alleen voor het prinsje. Verder op ligt het grote paleis van de
Sjah. Het was griezelig, want het waren reuze grote kerels met barse
Mongoolse gezichten en venijnige snorretjes. We liepen ongehinderd het
huis binnen en daar veranderde op slag de hele sfeer. Twee katten streken
om onze benen en een vriendelijke jongeman, met een knap oosters gezicht
liet ons in een grote speelkamer, net zon speelkamer als de kinderen
Philips of Ten Cate, heel eenvoudig, zelfs een beetje shabby met kinderprenten
aan de wand en hobbelpaarden, speeltafeltjes en een zwart bord om op
te tekenen. We kregen thee, wat ze hier de hele dag drinken uit kleine
glaasjes en moesten wachten. Drie kwartier ongeveer, en toen kwam dan
eindelijk het kleine ventje binnen met de nurse, een Frans meisje, die
zich erg van haar positie bewust was. Het kereltje is werkelijk snoezig,
nog heel klein, erg dunne beentjes en bewegelijk. Ook net één
van die kleine Philips-kinderen uit de tijd dat ik ze schilderde. Ik
begon meteen met de olifanten en de konijntjes en dat vond hij prachtig.
Hij wou ook tekenen en alles zou prachtig zijn gegaan, als hij niet
ineens was begonnen te huilen, omdat hij zon vreselijke pijn in
zijn buikje had. Jai mal, jai mal, riep hij
maar, en toen ineens: Oh, jai fait kaka en alles in
zijn broekje. Toestand! Hij kwam weer terug, erg opgelucht, en kan dan
heel lief lachen. Maar de buikpijn kwam weer terug, hij had echt diarree.
Het was dus maar beter dat we weggingen, nadat we nog een poosje met
zijn allen op de grond met knikkers hadden gespeeld. De nurse wilde
dat ik om ½ 6 s avonds begon te schilderen, anders kwam
het dagprogramma van son Altesse in de war. Ik heb gezegd, dat ik dan
maar beter naar Holland terug kon gaan en dat je niet een beroemde schilder
uit Holland kon laten komen om s nachts een portret te schilderen.
Ik was echt boos. Het eind van de onderhandelingen was,
dat ik Maandag om 10 uur naar het Paleis ga, de boel opzet en het jongetje
van 11 tot 12 bij me zal komen en dat ook voor Dinsdag en Woensdag (event.
ook Maandagmiddag). Dat is dus dat! en het is weer precies hetzelfde
en hoe ik op die manier een dragelijk portret moet schilderen, is me
nog een raadsel. Het is niet makkelijk met Koningen en Keizers te verkeren.
Ik hoop, dat ik het er levend afbreng.
Morgen vertrekt de Koningin met het hele gevolg naar Isafahan en verder
Persepolis en blijft 3 dagen weg. Als me alles mislukt, laat ik een
foto maken en werk op mijn kamer, waar het rustig is en waar ik goed
licht heb.
We reden dus weer terug in duizelingwekkende vaart en ik drink nu net
een whisky (op de rekening) met Br. H., die ook helemaal murw is van
alle feesten en diners. Gelukkig dat ik daaraan niet hoef mee te doen.
Morgen ga ik op mijn kamer een paar proeven maken met houtskool.
Het eten is in dit dure hotel bepaald slecht, maar ik voel me verder
heel goed en heb geen last van maag of ingewanden. Liefs, ...........
Verder
naar brief 4
|
|