|
Home | Biografie
| Briefwisseling tussen Sierk Schröder en Geert Brinkgreve
Lezingen / betogen / interviews
Briefwisseling tussen Sierk Schröder en Geert Brinkgreve
Tussen Sierk Schröder en Geurt Brinkgreve ontstond vanaf 1997
een levendige briefwisseling over de ontwikkelingen die de beeldende
kunst doormaakte.
Geurt Brinkgreve (1917-2005) was beeldhouwer, medailleur, publicist
en oud voorzitter van Arti et Amacitae. Hij streed voor het behoud van
de Amsterdamse binnenstad en werd vermaard als haar redder. Op de Oudezijds
Achterburgwal staat het Geurt Brinkgrevehuis (met de gevelsteen 'Restauro'),
de gemeente Amsterdam noemde een brug naar hem (2017). De nieuwe vleugel
van Arti et Amacitae, Rokin, werd gedoopt als de Geurt Brinkgrevevleugel
(2009). Brinkgreve was ook adviseur van de Rijksdienst voor de monumentenzorg.
Hij werd o.a. onderscheiden met de de Europa Nostra Medal of Honour
(2001).
De briefwisseling
Sierk Schröder reageert op een opstel van Geurt Brinkgreve, dat
hij schreef op 15 april 1997.
Brinkgreve nam in 1997 deel aan de jaarlijkse Essayprijsvraag van NRC
Handelsblad. Gevraagd werd zijn gedachten te laten gaan over de stelling:
De tijd van de avant-gardes is voorgoed voorbij.
Een kopie van zijn essay stuurde hij Sierk Schröder toe, met een
begeleidend briefje, gedateerd 22 juli 1997.
Beste Sierk,
Misschien doe ik je een genoegen met het ingesloten opstel. De jury
constateerde in haar rapport dat vele van bijna honderd inzendingen
"een appeltje te schillen hadden met de officiële geschiedenis
van de moderne kunst," en het hedendaagse avant-gardisme veroordelen
als bedrog en aanstellerij. Voor dat standpunt had de jury naar eigen
zeggen niet zoveel waardering! Dat spreekt vanzelf, je gaat toch niet
zagen aan een tak waarop de eigen schijn-autoriteit is gevestigd.
Sjuwke en ik vroegen of laatst af of je het prettig zou vinden als we
jullie eens komen bezoeken. Dat moet dan per trein en bus, want de auto
is afgeschaft. Over een paar weken bel ik je eens op. Als je denkt:
liever niet, dan moet je het onbekommerd zeggen. Hartelijke groet van
ons beiden aan Miesje en jezelf. Geurt
DE TIJD VAN DE AVANT-GARDES IS VOORGOED VOORBIJ
Toen ik zag dat in de jury van deze essay-prijsvraag de museumdirecteur
Frans Haks zitting heeft, kreeg ik zin om mee te doen. Van hem is namelijk
de uitspraak "Eeuwige Schoonheid is kolder". Nu is 'eeuwig'
een groot woord, maar als we even denken aan sommige Egyptische sculpturen,
- de zittende schrijver in het Louvre, het Nefertete-portret in Berlijn
bijvoorbeeld -, dan betekent het toch wel iets. Meer dan drieduizend
jaar in de geschiedenis van de homo sapiens, mag dat eeuwig heten? En
de schoonheid? Wie daar blind voor is ziet in die werken alleen oude
stukken steen, historisch interessant en ambachtelijk knap bewerkt.
Wie wèl ontvankelijk is voor eeuwige schoonheid, staat lang te
kijken. Zijn oog glijdt langs profielen en vlakken, hij voelt de wonderlijke
expressiekracht, hij ervaart de spanning binnen de strakke vormen, hij
bewondert een onvergankelijk kunstwerk, ook al weet hij weinig van het
oude Egypte. Kortom: niet de eeuwige schoonheid, maar de uitspraak van
Haks is kolder, het is een tekst van hetzelfde soortelijk gewicht als
het vaak geciteerde woord van de autokoning Henry Ford: "history
is bunk".
Een bevriende schilder vertelde me over een gesprek dat hij eens met
De Wilde had gevoerd in de directeurskamer van het Stedelijk. "Kijk",
zei De Wilde, "hier heb ik een gewoon drinkglas, en daar ligt een
blokje hout. Als ik nu dat glas op het blokje hout vastlijm en ik neem
het op in een tentoonstelling, dan is het een kunstwerk. Waarom? Omdat
ik het zeg." Mijn vriend zweeg, hij wist ook wel dat in 1917 Duchamp
een urinoir had gesigneerd en tentoongesteld. Dat was toen een provocerende
grap: pour épater le bon bourgeois. Het deftige tentoonstellingspubliek
zal zeker verontwaardigd zijn geweest, zoiets doe je toch niet, dat
is toch geen kunst! Inderdaad, dat was het ook niet. Het ging om de
provocatie. In het "Amsterdamse Beeldenboek", uitgegeven door
het Amsterdams Fonds voor de Kunst, lezen we hoe Jan Dibbets kaarten
rondstuurde met het bericht "dat hij op 9, 12 en 30 mei 1970 om
drie uur 's middags op een balkon in Amsterdam een gebaar zou maken.
En wat deed Dibbets? Hij stak zijn duim op en gaf een knipoog."
Wordt daar nog iemand boos over? Welnee, laat die artist zijn gang maar
gaan. Wie zich zo graag wil laten belazeren moet het vooral doen. Alleen
wat vreemd dat die ongein op gemeentekosten wordt gepubliceerd als "beeld
in Amsterdam". Dat gebaar zal wel belangrijk geacht worden in het
officiele moderne-kunst-circuit. Over het Nationaal Monument op de Dam,
waarvan de steen scheuren vertoont, verkondigde Dibbets: "Het is
zo eenvoudig om op de Dam een beter, waardiger monument neer te zetten.
Al 25 jaar denk ik als ik er lang loop: pik eraf, beeld erop, klaar
is kees". Rudi Fuchs was het met hem eens, de autoriteiten moesten
een kunstenaar (raad eens wie?) opdracht geven voor een alternatief
monument, 'desnoods' met behoud van de beelden van Rädecker. Dat
desnoods is veelzeggend. Omstreeks 1960 kon het Stedelijk één
van de mooiste werken van John Rädecker, het portret van een jonge
vrouw in rode zandsteen, voor een paar duizend gulden aankopen. Het
Stedelijk bleek niet geïnteresseerd; er was al één
werk van die beeldhouwer in de collectie. Rädecker en met hem de
sterke beeldhouwersgeneratie die door Bronner op de Rijksakademie was
opgeleid: Andriessen, Wezelaar, Sondaar, Van Pallandt, Rueter en anderen,
waren al onder Sandberg afgeschreven, ze hoorden er niet meer bij. Toen
onlangs in een televisie-interview aan de schilder Matthijs Röling
een vraag werd gesteld over het Stedelijk, haalde hij zijn schouders
op en zei: 'Och, wat doet het er toe, na Beeren en Fuchs komt er een
andere snob". Tijdens de uitzending flitsten een reeks bijzonder
mooie schilderijen van Röling voorbij, zeer klassiek geïnspireerd,
waarvan de interviewster Hanneke Groenteman diep onder de indruk was.
Ze zei dat ook zo maar, oprecht, zonder zich te realiseren dat het werk
van Röling geen deel uitmaakt van de "Kunst van Onze Tijd".
In "De Nieuwe Salon" vergelijkt D. Kraaypoel de benepen rechtzinnigheid
van het officiele Nederlandse kunstbeleid met Albanië van Enver
Hoxha, want de eerste druk van dat boek is van 1989. Zou het al tot
de verplichte litteratuuur behoren van de studie moderne kunstgeschiedenis
op de Nederlandse universiteiten? Waarschijnlijk niet, want Kraaypoel
is hoogst oneerbiedig jegens de kunstautoriteiten en weinig meningen
worden in dit land met zoveel ontzag besluisterd als die van een ambtelijke
deskundige. Kraaypoel schrijft: "Wie enigermate thuis is op het
terrein van de beeldende kunst weet dat de autoriteit daarin op niets
berust, dat al die doodserieuze commissieverslagen, galmende catalogusteksten,
kritiekloze krantenrecensies niets dan wind en schuim zijn. Maar het
vreemde is dat toch de mensen zich blijven gedragen alsof er wel ergens
een autoriteit moet zijn." Nog een citaat van deze respectloze
auteur: "Het veld wordt beheerst door charlatans als Warhol, grapjassen
als Lichtenstein en Manzoni, knutselaars als Dibbets en wereldverbeterende
grootvaders als Joseph Beuys." Van Beuys kocht het Stedelijk het
kunsterk "Vethoek in kartonnen doos 1963". Inderdaad een doodgewone
doos, aan één kant opgevouwen zodat je een klont vet in
de ene hoek kon zien. Dat vet smolt toen het warm werd in de zaal. Een
expert van het museum heeft toen het kunstwerk gerestaureerd. Het weggesmolten
vet werd vervangen door stearine, die niet zo gauw smelt. Werk van internationaal
bewierookte goeroes is kostbaar. Hoeveel zou die onsmakelijke grap gekost
hebben uit het toch al niet zo ruime kunstbudget van de gemeente?
Het Anderson-sprookje over de nieuwe kleren van de keizer is al vaak
ter sprake gebracht. In het vaderlandse cultuurklimaat gaat de vergelijking
mank. Bij Andersen durft het publiek ineens de eigen ogen te geloven
toen een klein jongetje uitriep dat de keizer in zijn hemd liep. Hier
zouden de omstanders reageren met bezwerend gesis: "sst, dat mag
je niet zeggen, anders wordt die deftige meneer boos op ons!'' Voor
zover de militair klinkende term avant-garde in de kunstwereld ooit
iets betekend heeft, gebeurde dat in de jaren 1905-1925. Daarna is de
revolutionaire inspiratie om met een nieuwe kunst een nieuwe maatschappij
in het leven te roepen (en het bestaande te vernietigen, zie het futuristisch
manifest van 1914) snel uitgeblust. Er is iets anders voor in de plaats
gekomen, veel taaier, veel duurzamer dan de soms vrolijke provocaties
destijds. Er zijn honderden miljoenen in geïnvesteerd, er zijn
gelovig bibliotheken volgeschreven over de absurde doctrine dat de figuratieve
beeldende kunst omstreeks het midden van de twintigste eeuw stilletjes
is gestorven om plaats te maken voor een "moderne" kunst,
die dan wel om de zoveel jaar van gezicht mag veranderen en rotte knollen
voor citroenen mag verkopen zolang maar het credo wordt beleden dat
je nu niets mag maken wat verband houdt met de artistieke idealen van
vroeger. Zwaarder nog dan de slecht bestede miljoenen belastinggeld
weegt het gevaar voor reputaties in het circuit van kunstambtenaren
en adviserende commissies. Stel je voor dat het publiek ontdekt dat
de autoriteiten op verkeerd spoor hebben gezeten, dat ze zich vergist
zouden hebben! Dat Jan Sluyters en Pyke Koch eigenlijk een artistiek
veel belangrijker en vooral veel duurzamer oeuvre hebben nagelaten dan
Piet Mondriaan! Het zou een onvoorstelbare ramp tot gevolg hebben. Daarom
worden de rangen strak gesloten, geen dissenters binnen het circuit,
en geldt ongeschreven zwijg-gebod over het niet-gecanoniseerde, ook
in de pers. Voor elke stunt van kunstenaar X of IJ ( hoe is de beroepsaanduiding
in discrediet gebracht!) staan de dagbladen open, net als voor popsterrren
en voetbalhelden. De schilders, beeldhouwers en grafici die het van
hun talent en vakmanschap moeten hebben, maar de p.r.-handigheid missen
hebben geen nieuwswaarde.
Toch rommelt het onder de aardkost. Het was een gedurfd idee van Rudi
Fuchs om aan Gerrit Komrij te vragen een tentoonstelling samen te stellen
van schilderijen die sinds jaar en dag in de depots wonen. De Komrij-selectie
werd een overtuigend succes. In tegenstelling tot de geeuw-verwekkende
leegte van de museale actualiteit, waren de zalen waar het werk van
75 kunstenaars uit de laatste eeuw aan de wanden hing, stampvol. Het
pubiek was van alle leeftijden. Bejaarde bezoekers herkenden met vreugde
schilderijen die ze lang geleden hadden bewonderd, jongeren stonden
vol verbazing voor werk van kunstenaars waarvan ze hoogstens de namen
wel eens hadden gehoord. Komrij had de expositie gegroepeerd naar onderwerp:
portretten, zelfportretten, naakten en zo meer. Uiteraard waren het
niet allemaal meesterwerken - talent is er altijd, maar grote talenten
blijven schaars -, maar er was veel boeiend en soms verrassend mooi
werk te zien. De vraag rees: waar dient het Stedelijk eigenlijk voor?
Om de bezoekers de vreugde te verschaffen mooie dingen te zien, zoals
het Concertgebouw er is voor muziekliefhebbers, of is het Stedelijk
bedoeld als podium voor de museumstaf, om te demonstreren hoe knap ze
achter de dure internationale modes aanhollen?
De directies van de vijf of zes grote musea voor hedendaagse kunst hebben
onlangs staatssecretaris Nuis een paar miljoen extra gevraagd voor hun
aankoopbeleid. Dat moet de staatssecretaris vooral niet doen. Hij kan
beter enkele kleine musea steunen - Zutphen, Scheveningen, Eelde onder
meer - waar een onafhankelijke koers wordt gevaren. En dan zijn er de
galeries. De meeste volgen de museale doctrine, dat is veilig, daar
zit het grote geld en dat levert publiciteit op. Enkele hebben het gewaagd
de figuratieve kunstenaars ruimte te geven. Onlangs zag ik in Galerie
de Krijtgang in Hoorn een tentoonstelling uit het nagelaten werk van
Jeanne Bieruma Oosting die in 1994 op 96-jarige leeftijd overleed. Een
markante persoonlijkheid, tot kort voor haar dood onvermoeibaar bezig.
Het was zonder meer een prachtige expositie, die werk uit haar hele
lange loopbaan bevatte. De werken zijn krachtig gesigneerd "Oosting",
maar nooit gedateerd. "Ik heb niets met jaartallen te maken",
zei ze. Dat is een bemoedigend woord voor jonge kunstenaars, die hun
weg moeten zoeken in wat vrijheid lijkt, maar op hen afkomt als een
benauwende chaos. Mij zijn gevallen bekend van academiestudenten die
in het geheim mooie landschapsaquarellen maken, maar dat angstvallig
verborgen houden voor hun collegea's en vooral voor hun leermeester.
Zoiets mag niet, dan ben je een 'estheet', je moet schokken, verrassen,
met iets nieuws komen, liefst het publiek boos maken, daarmee kom je
in de krant. Maar ach, het publiek wordt niet meer zo gauw kwaad als
in de tijd van de Da-Da en de futuristen. Het publiek haalt zijn schouders
op, schokeffecten zijn al zo vaak vertoond. Wat moet je dan doen als
jonge man of vrouw die toch graag voor een prijs, opdracht of aankoop
in aanmerking wil komen? Je probeert iets te maken wat in de smaak zou
kunnen vallen van de machthebbers. Dat hebben kunstenaars altijd al
gedaan. In de Gouden Eeuw hadden de nu beroemde namen hun specialismen
en hun eigen publiek: portret, landschap, stilleven of zeegezicht. Nu
moet je met iets komen waarbij de kunstpausjes de allang versleten vlag
van "avant-garde", van "baanbrekende vernieuwing"
kunnen hijsen. En de politiek, die toch de begrotingen voteert, waaruit
in de eerste plaats een paar duizend kunstambtenaren in het hele land
worden betaald? Volksvertegenwoordigers, die zich werkelijk voor kunstzaken
interesseren, zijn heel zeldzaam. De meerderheid is tevreden met het
door 'deskundigen' gebruikte etiket "modern". Modern is veilig.
Het is niet goed voor je politieke profield om conservatief te worden
genoemd.
Tot slot een voorval dat mij door een getuige werd verteld. Het gebeurde
in Haarlem, bij de opening van een tentoonstelling. De inleider was
lang van stof enheel diepzinnig. Tussen de de genodigden zat de oude
Kees Verwey in zijn rolstoel. Verwey was niet alleen een bekend goede
schilder, maar ook een bekend onvriendelijke man. Het begon hem te vervelen.
Hij stampte herhaaldelijk met zijn stok hard op de vloer en riep luid:
"slap gelul, slap gelul". De spreker maakte haastig een einde
aan zijn betoog. Zover zijn we nog niet met de avant-garde mythologie,
maar dat moment komt wel. Dan kunnen we weer met genoegen naar een museum
van hedendaagse kunst gaan.
Geurt Brinkgreve
15/4/1997
Beste Geurt,
Wat voortreffelijk! Jij kunt verwoorden wat ik ook al sinds jaar en
dag beweer. Het is reuze goed! Wat een wonder dat de jury voor dit standpunt
geen waardering kon opbrengen! De oplichters en geldkloppers. Maar er
hangt verandering in de lucht., het zal alleen nog een hele tijd duren
voordat het hele stel dood en begraven is. Ik schrijf nog wel eens een
paar aforismen: één ervan is: 'Ik heb in mijn leven heel
wat vuurpijlen zien opgaan, die in een vonkenregen van kortstondig succes
weer neergestort zijn en uitgedoofd.' Vanmorgen maakte ik ter ondersteuning
van jouw essay deze grafische voorstelling.
Hoe belachelijk en arrogant is het om te denken in enkele decennia een
traditie van dertigduizend jaar, die op ontzag en observatie voor en
van de natuur berust, zo maar weg te vegen als volkomen onbelangrijk.
Er gebeuren voor mij, d.w.z. voor de waardering van het figuratieve
werk hele leuke dingen, waarover ik blij mag zijn dit nog te beleven.
Ik denk dat jij dat ook wel ondervindt. Maar 94 is wel héél
oud en mijn krachten nemen gestaag, en in de laatste tijd in versneld
tempo, af. Gelukkig is Miesje reuze flink en doet alles nog met haar
83 jaren! We zouden het enig vinden als we weer eens bij konden praten,
maar de komende tijd dreigt weer erg druk te worden door bezoek van
kinderen buitens-land. Vind je het een goed idee als ik je opbel als
het wat rustiger wordt? Met veel hartelijks aan jullie beiden, steeds
je Sierk
Bijlage : grafische voorstelling van 30.000 jaar traditie, berustend
op ontzag voor en observatie van de natuur
Stukje tekst links onder: De bedoeling is om te laten zien, hoe belachelijk
en arrogant het is om alles wat vóór die laatste paar
decennia gebeurde als waardelozen ballast weg te wuiven!
Een tweede reactie van Sierk Schröder:
Beste Geurt,
Je hebt me inderdaad een groot pezier gedaan met het toesturen van het
opstel en met je brief.
Je kunt zo voortreffelijk verwoorden hoe jij en ik en gelukkig hoe langer
hoe meer anderen over het gespuis dat op corrupte, dictaroriale wijze
ons beeldende kunstenaars voorschrijft hoe wij schilderen of beeldhouwen
moeten. Nog wel niet met de kogel in de nek of een Nacht und Nebel concentratiekamp,
maar zoals het netjes hoort in een democ ratische maatschappij door
de banvloek voor figuratieve kunst in dit museaal beleid., door doodzwijgen,
of insuinuaties: 'wat eens aangrijpend was heet dan melodrmatisch, vrolijk
en speels is oppervlakkig en virtuoos wordt maatwerk! Maar er is ontegeneggelijk
een kentering komende. Ik citeerde dit laatste zinnetje uit dat bijzonder
aardige, geestige en toch goed doorwrochte boek van Mariëtte Haveman:
Het feest achter de gordijnen (1996, de Bezige Bij). 'Men' komt in opstand.
Je haalde terecht die expositie van KOmrj aan, en het werk van Jeanne
B. Oosting. Ik heb haar nog gekend toen ze op de Haagse Academie de
schilderklasse volge en ik net aankwam voor M.O. tekenen in 1922!
13 aug.
Zover was ik gekomen met een nieuwe brief aan je omdat ik mijn brief
van 24 juli eigenlijk een beetje 'uilen naar Athene dragen' vond. Jij
weet dat allemaal net zo goed of beter dan ik, maar na ons gezellige
telefoongesprek van gisteren besloot ik je toch ook die eerste brief
te sturen, dat schema zal je misschien toch wel amuseren en in de bfief
zelf staat precies wat ik je ook al door de telefoon zei. Ik doe hier
ook het artikel uit Vrij Nederland bij. En een recensie in de Haagse
Courant van 22 mei jl. Ik denk dat je hierover net zo verbaasd zult
zijn als ik, toen ik dit onder ogen kreeg. Een paar jaar geleden zou
dat niet mogelijk zijn geweest, dus dit geeft de burger moed!
Als grapje stuur ik je dit zelfportretje in de trant van Bellini. Ik
vind het zo leuk voor de tijd, toch maar een menselijk geprogrammeerde
klok, een een paar eeuwen terug te zetten. Wat zouden wij veel te praten
hebben.
Heel lieve groeten aan Sjuwke, ook van Miesje, je Sierk.
P.S. Er is nog iets merkwaardigs gebeurd. Als je het vrij nieuw kunstmagazin
'Vernissage' van mei, juni 1997, jaargang 4, no. 2 (het adres is Keizersgracht
520, tel.: 6234484), te pakken kunt krijgen zul je je ogn niet geloven.
Cy Thumbly, Untitled, 1959, olie krijt en grafiet op doek, 147 x
200 cm, Estimate 2,500.000 - 3,500.000
Nog een staaltje van de waanzin, uit mijn verzameling die ik de gruwelkamer
noem.
Beste Sierk,
Dat ik je brief en de bijgevoegde weekblad-kopieën met warme instemming
heb gelezen, spreekt vanzelf. We gaan door. Ditmaal stuur ik je de tekst
van een recente ingezonden brief voor NRC- Handelsblad naar aanleiding
van een ongelooflijk domme recensie over Matthijs Röling. Ik voeg
een exemplaar bij van het tijdschrift "Binnenstad". Het artikel
over het Nationaal Monument was een antwoord aan Rudi Fuchs en Jan Dibbets,
die hadden voorgesteld er iets "eigentijds" voor in de plaats
te zetten. Verder een foto van de laatste penning die ik maakte, van
de 89-jarige Ton Sondaar. Op dat kleine terreintje in het veld van de
beeldende kunst, de gietpenning, heeft de verwildering, het onkruid
van de museale nep-kunst, de vak-traditie niet overwoekerd. Er zijn
een paar jonge vrouwen die prachtige dingen maken. Maar verder? De strijd
die wij voeren - onder meer via dit tijdschrift - tegen de architectonische
verloedering van de Amsterdamse binnenstad is nauw verwant aan de discussie
over de echte en de quasi-moderne kunst. Ik verwijs in gesprekken over
deze zaken, die ons zo ter harte gaan, naar het Futuristisch Manifest
van 1914. Daar staat het in alle onbeschaamde duidelijkheid: grijp de
houwelen en vernietig de historische steden, de musea, de academies
en de conservatoria, alles moet weg, wij komen eraan! De draad van nihilisme,
van kapotmaken van wat altijd de bron en de inspiratie van de kunst
is geweest, de rode draad is nu zelf academisme geworden, benauwder
dan ooit tevoren. Het is ook allang geen zaak meer van artistieke inzichten
of idealen, het gaat om de macht, de goed betaalde banen, de reisbeurzen,
en al wat er aan de strijkstok van de kunst-ayatollahs blijft hangen.
Dat heb ik je al geschreven in het avant-garde essay dat ik je toezond.
Ik ben een paar jaar - al bijna vergeten - bestuurslid geweest van de
Boekmanstichting, een vriendelijk instituut van sociologen die rapporten
schrijven over kunstbeleid, in de geest van het oude S.D.A.P.-idealisme
over kunstspreiding; het toegankelijk maken van echte muziek, theater
en beeldende kunst voor "de arbeiders". Op mijn verzoek is
toen ook een rapport gemaakt over het relatie-netwerk in het museale
kunstwereldje. De auteur - geen kunsthistorica, maar sociologe - onthield
zich zorgvuldig van enig artistiek waardeoordeel, maar gaf wel, onder
meer in interviews met museumdirecteuren - een beeld van de onderlinge
verstrengeling en van de ongelooflijke arrogantie van de heren. Ik zal
eens informeren of de stichting daarvan nog exemplaren in voorraad heeft,
ik ben het mijne kwijt.
Hoe breken we door die stofverfmuur van quasi diepzinnig geneuzel en
doodzwijgen van het echte werk heen? Wij, bejaarden, zullen het niet
meer beleven. Ik denk wel eens: een reizende tentoonstelling van de
meest absurde aankopen door De Wilde, Beeren, Fuchs, Haks e.a., met
de prijzen erbij, en een catalogus vol zwamverhalen, met korte ironische
commentaren. Dan kan de goegemeente zich boos maken over de verspilling
van de krappe kunstbudgetten van dat stelletje zakkenvullers. Er komt
een kentering, dat geloof ik ook wel, maar of we het meemaken?
In ieder geval lucht het op om zo het een en ander op papier te zetten.
Dit in afwachting van een persoonlijk gesprek, zoals zestig jaar geleden,
toen ik even bij Miesje en jou aanlegde, op de fiets terugkomend van
de Haagse academie! In september misschien als jullie geen logés
meer hebben en het minder warm is.
Hartelijk gegroet, van Sjuwke en mij aan jullie beiden, Geurt
Brief van Geurt Brinkgreve aan NRC-Handelsblad
Beste Geurt, 3 sept. '97
Veel dank voor je brief van 12 augustus. De penning is heel mooi, dat
krachtige profiel van die oudere vrouw, en de letters die zo mooi naar
het middelpunt van de kop uitstralen. Wij hebben je ingezonden stuk
in de NRC tegen die belachelijke recensie van 'Juf' Smallenbroek niet
gelezen. Het kan aan onze aandacht ontsnapt zijn, maar het kan ook dat
het niet is opgenomen. Doodzwijgen is toch een van de wapens waarmee
de museale nepkunst zich nog overeind tracht te houden, een wapen dat
machteloos begint te worden door de vele publicaties 'tegen' en zeker
nu Internet zijn intrede heeft gedaan. Daar heeft de bende van Fuchs
geen vat op.
Ik las met aandacht je artikel over het monument op de Dam. Goed dat
je ook zo uitvoerig op het werk van Rädecker en zijn 'overwegingen'
bent ingegaan. Een goed verweer tegenover dat idiote plannetje van Fuchs
en Dibbets! Met verbazing en ergernis zag ik ook de afbeeldingen van
dat Nieuwezijds Kolkproject. Hoe is het Godsmogelijk, het is even erg
als die afschuwelijke puist die ze bij ons in Den Haag aan dat mooie
oude stadhuis hebben aangebouwd.
Kun je niet toch nog eens een afbeelding krijgen van dat kruisbeeld
dat je in Rome maakte? Toen ik daar in het Pauselijk College logeerde
om het portret van Monsieur Damen te schilderen heb ik er elke ochtend
bij het ontbijt in de Refter naar gekeken. Het maakte een diepe indruk
op mij, ik zou het graag nog eens terugzien.
Ja, Geert, wat was dat een vrolijke tijd toen je komend van Den Haag
bij ons langskwam. Herinner jij je nog dat ik eens een portretje van
je tekende met een kromme pijp? Je stond er nogal "zelfbewust"
op, en ik zal nooit het commentaar van je vader vergeten toen hij de
tekening bekeek: "Nou zó erg is het nu ook weer niet!"
Wat hebben we veel gelachen in die tijd! En überhaupt wat hebben
we veel goede herinneringen. Het zou leuk zijn als we eens bij konden
praten, misschien komt het er nog eens van. Maar Miesje en ik maken
maar geen plannen vooruit. Wij leven bij de dag. Het is gelukkig niet
zo warm meer. Die hitte heeft me erg aangegrepen, vandaar dat ik pas
nu je brief beantwoord. Doe veel lieve groeten aan Sjuwke, veel hartelijks
van ons allebei, steeds je Sierk.
Beste Geert,
Wat leuk dat die oude tekening van 60 jaar geleden nog in jullie eetkamer
hangt, en dat jullie kinderen zo terloops hebben laten vallen dat ze
erop gesteld zijn. Dan is het commentaar van je vader niet juist geweest.
Het was dus echt niet erg! Als ik me goed herinner zag het er ongeveer
zó uit, of was het de andere kant uit?
Wat eeuwig jammer dat dat crucifix niet meer bestaat; wat gaan mensen
toch dikwijls nonchalant om met dingen die met liefde en kunde gemaakt
zijn, en, wat zijn we zelf er dikwijls slordig mee omgegaan. In dat
opzicht doen we geloof ik niet veel voor elkaar onder. Ik heb ook nooit
iets geregistreerd, zelfs niet van de vele officiële portretten.
Er is wel een dagboek dat Miesje bijhield sinds 1950 waar dan instaat:
Sierk portret hr. De Jong, en de volgende dag: portret mislukt, en Ruths
nieuwe fiets gekocht. Wie meneer De Jong was bleef een mysterie tot
mijn vriend Mesman, die bezig is dit uit te zoeken tot de ontdekking
kwam dat die meneer De Jong Alg. directeur was van Douwe Egberts! Ik
heb mijn tekeningen ook nooit gesigneerd of van een datum voorzien en
heel wat tekeningen die achteraf misschien niet eens zo slecht waren,
verscheurd. Daarom ben ik blij dat zich een collectie van je penningen
in het Kon. kabinet van munten en penningen in Leiden bevindt, penningen
en portretten zijn functioneel. Ik moet me er dan ook mee tevreden stellen
dat het overgrote deel van mijn werk in particulier bezit is, want behalve
het Gemeentemuseum in Den Haag, waar twee tekeningen in de kelder zijn
opgeborgen, en in het kleine museum in Maassluis, heeft geen enkel museum
ooit iets van mij aangekocht. Maar wie weet verandert dat nog wel eens
als - wat je zo voortreffelijk uitdrukt - de tijd van de 'museale nepkunst'
voorbij is. 1)
Toch is het heerlijk dat wij beiden terug kunnen zien op een leven vol
creativiteit. En in dit opzicht zie ik geen enkel verschil tussen de
ene of de andere soort creativiteit. Het ene moment mag wat meer persoonlijk
zijn, maar wat doet dat er au fond toe. Mochten jullie ooit komen, dan
is Sarah natuurlijk hartelijk welkom!
Met veel groeten van ons beiden aan jullie beiden.
PS. van zaterdag 20 september
Deze brief was nog niet dicht toen ik in de NRC een heel goed stuk las
in de rubriek 'Opinie' van Riki Simons zelf over haar boek (ik denk
ten minste dat zij het zelf geschreven heeft). Heel ingetogen en waardig
maar heel juist en precies zoals wij erover denken. De waarheid komt
aan het licht, geen wonder dat de potverteerders woedend zijn. Ik stuur
het maar niet op, je zult het waarschijnlijk zelf al gelezen hebben.
Nogmaals hart. gr. Sierk
1) Er is in Engeland een reuze rel gaande omdat de Royal Academy een
smerige, seks-criminele tentoonstelling heeft georganiseerd om aan geld
te komen!
Beste Geurt,
Ik ben lang in gebreke gebleven je te antwoorden op je brief van 25
september. De 27ste n.l. verscheen in de NRC een unfair en woedend,
kinderachtig artikel van Geert Dales tegen het boek van Riki Simons.
1). Ik had haar boek toen nog niet gelezen maar ik vond dit zo'n oppervlakkige
kritiek, waarin hij o.a. verklaart dat 'de Staat als kunstdoder een
hardnekkige mythe' is, dat ik niet kon nalaten een soort ingezonden
stuk te concipiëren waarin ik drie staatsinmengingen noemde uit
het recente verleden: het naziregime, het staatskunstbeleid onder Stalin
en dat onder Napoleon III, om te bewijzen dat de Staat als kunstdoder
geen 'mythe' is maar een onomstotelijk voldongen feit. Natuurlijk heb
ik dit niet ingezonden, wetend dat het toch niet geplaatst zou worden,
maar ik heb me er kostelijk mee vermaakt, en achteraf ben ik ook blij
het niet gedaan te hebben, want ondertussen heb ik het boek van Simons
gelezen en is er over mijn idee over dit boek wel het een en ander veranderd.
Ik ben het n.l. geheel met je eens dat, ondanks veel goede passages,
het lang niet ver genoeg gaat. Ken jij al die grootheden die zij toch
zo schijnt te bewonderen? Een heel hoofdstuk is gewijd aan het werk
van Duchamp. Nadat ik Kurt Schwitters' opgeplakte tramkaartjes in 1926
gezien had moet ik bekennen dat ik voor al die grote kunstenaars: Bruce
Nauman, Beuys, Cy Towler (opm.: zal zijn Twombly), Warhol, Lichtenstein
nooit enige belangstelling heb gehad. Ik weet me zelfs van Duchamp niet
één werk te herinneren! Op pagina 90 van haar boek komt
Fuchs er wel heel genadig af. Hij heeft immers het Van Abbe Museum volgens
Riki Simons een extra kleur gegeven met fraaie soltentoonstellingen
van Georg Baselitz, Lüpertz, Sol LeWitt, Mario Merz, Jannis Kounellis.
'Ooit van gehoord,' vroeg ik in de toch behoorlijk erudiete groep van
mijn kleinkinderen en hun vriendjes en vriendinnetjes. 'Nooit', zei
iedereen en ik beken graag dat ik in mijn schildersleven ook nooit van
ze gehoord had en nog minder één van hun werken voor de
geest kan halen. Maar de 'sluwe vos' loopt nog buiten het kakelende
kippenhok van kunstambtenaren - die inmiddels weer rustig op stok zijn
gegaan na even opgeschrikt te zijn door haar boek - rond in de bossen
van de kunstwereld om elk oorspronkelijk en begenadigd jong talent de
strot af te bijten. Ik stop met deze tirade. Nog eens veel dank voor
je brief met het mooie gedicht van Ida Gerhardt (wij lazen net haar
levensbeschrijving door haar vriendin (ik kan maar niet op haar naam
komen), en veel hartelijks voor jullie beiden, ook van Mieke, je Sierk
1). Je zult dit zeker ook gelezen hebben
Beste Sierk,
Ja, het lucht soms op je ergernis over de valsmunterij onder woorden
te brengen, ook al wordt een brief aan de krant tentslotte niet ingezonden.
We hopen op de spreuk "Du choc des opinions jaillit la vérité".
Daar staat tegenover de uitspraak van de cynische oude staatsman Talleyrand:
"la parole a été donnée à l'homme pour
déguiser sa pensée". De woedende (en slecht geschreven)
reactie van Geert Dales op het boek van Riki Simons verraadt nog iets
anders: angst dat het Anderson-sprookje over de nieuwe kleren van de
keizer hier nog eens werkelijkheid zou kunnen worden, en dan komen de
fijne baantjes van de kunst-luizen in gevaar. Wat mij telkens weer verbaast
is de lafheid van de spraakmakers en machthebbers, die zijn aangesteld
om het culturele erfgoed te bewaken, maar doen of ze het loze gebral
voor diepe wijsheid aanzien. Dat geldt evenzeer voor de vak-tradities
van de schilder- en beeldhouwkunst als voor de monumentale kwaliteit
van de oude steden.
Ik stuur je hierbij kopie van een artikel dat verscheen in het laatste
nummer van het tijdschrift "Monumenten". De lieden voor wie
het bestemd is, de "klerken", zullen het niet lezen, of boos
in de prullenmand gooien. Maar het is gelukkig wél gedrukt, en
het komt onder ogen van veel jonge mensen die het er mee eens zijn.
Dat merk ik uit allerlei reacties: Jammer dat er geen betere kopie uit
mijn apparaat komt, de foto's van onze Maarten zijn uitstekend.
Je hebt gelijk dat Riki Simons half werk heeft geleverd door allerlei
internationaal beroemde net-artiesten met respect, zo niet met bewondering
te noemen. De andere helft van haar verhaal, de m.i. glasheldere analyse
van het gesloten systeem van ambtelijke- en semiambtelijke parasieten,
is echter heel waardevol, en juist dat trekt aandacht. In NRC-Handelsblad
van 16 oktober, blz. 7, staat een stukje "subsidiebeleid nekt de
echte kunstenaar" dat daarop inhaakt. Ik heb geen hoge dunk van
de kunstgevoeligheid van Kamer-en raadsleden, maar als verkeerd gebruik
van belastinggeld ter sprake komt, dan worden ze wel eens wakker. Van
belang is ook dat de belangstelling van het publiek, vooral het jonge
publiek, voor de 'modernistische' kermisgrappen steeds verder wegebt.
Ook dat is een symptoom van kentering: peperdure nieuwe musea waar geen
mens naar het geëxposeerde kijkt.
Het is vreemd, Popmuziek, waartegen ik een even diepe weerzin voel als
tegen de Popart van Roy Lichtenstein c.s., trekt wél scharen
jongelieden, en dat is geen beletsel voor het echte muziekleven, een
Mozart-opera is altijd uitverkocht!
Met jonge musici heb ik contact omdat een van de stichtingen waarvan
ik medeoprichter en secretaris ben, zich bezighoudt met de huisvesting
van muziekstudenten. Het valt me telkens op met hoeveel overgave die
meisjes en jongens met hun vak bezig zijn. De blazers spelen ook wel
eens mee in een jazz-of pop-ensemble, maar dat is broodwinning. Voor
mijn gevoel is het
. Gevolg van de malaise in de beeldende kunst
dat het talent van jonge musici vervalst wordt, door dwang om met stuntjes
te komen. Als ik nu door een tentoonstelling van mijn eigen oude vereniging
Arti et Amicitiae loop, dan denk ik met bittere spijt aan de tijd dat
Sluijters, de Amsterdamse Joffers, Otto de Kat, Joop Sollema en zoveel
andere voortreffelijke schilders daar hingen. De troep! Het vuilnis!
De aanstellerij! Het zijn de kunstenaars van de Rietveldacademie die
hier "beleid"(!) bepalen.
Het vel is vol, ik houd er mee op. Over de ergernis die jij en ik delen
zouden nog vele blocnotevellen kunnen volgen. Een volgende keer verder.
Hartelijke groeten van huis tot huis. Geurt
Opmerking: "Het verraad der Klerken" is de titel die Geurt
Brinkgreve gaf aan zijn artikel, geplaatst in "Monumenten"
10-11-'97. De foto's bij het artikel zijn gemaakt door zijn zoon Maarten.
Beste Sierk, Dank voor je gelukwensen met mijn verjaardag, en voor
het inderdaad amusante knipsel uit het Algemeen Dagblad. Het vuurtje
tegen de kunstverknoeiers moet blijven branden. Net heb ik weer een
stukje geproduceerd voor het NRC-Handelsblad. Hierbij kopie. Volgende
keer schrijf ik wat langer. We hadden een mooi verjaardagsfeestje in
het zaaltje van het Bethaniënklooster. Henriette en Piet Schierbeek
waren er ook. Hartelijk gegroet, Geurt
Beste Sierk 26 februari '98
Onze correspondentie heeft even stilgelegen, maar nu kan ik je verheugen
met een voortreffelijk artikel in het dagblad Trouw. Laat je niet afschrikken
door het schilderij van Willink - ik houd daar ook niet van -, mar er
worden wel verstandige opmerkingen van hem geciteerd in dit stuk. Heb
je de onlangs verschenen opstellen van Nicolaas Wijnberg gelezen? Twee
deeltjes in een cassette, getiteld "de hoed van Cézanne".
Wijnberg schrift uitstekend, levendig, scherp observerend, en zonder
enig "blad voor de mond". Je zult ervan genieten.
Zo nu en dan laait de verontwaardiging over de dictatuur van de nep-kunst
weer hoog op. Het ergst vind ik de lafheid van onze eigen oude verenigingen.
Herinner je je Arie van Mever? Niet alleen tientallen jaren de consciëntieuze
penningmeester van Arti et Amicitiae, maar ook een bekwame, degelijke
schilder. Ik heb echt mooi grote stillevens van hem voor ogen. Zijn
zoon wil een herdenkingstentoonstelling organiseren, "Arie van
Mever en tijdgenoten". Hij gaat natuurlijk naar Arti, om voor het
volgend jaar een tijd af te spreken waarin hij de zalen kan huren. Maar
ja, het stelletje infantiele knutselaars dat daar als "propagandacommissie"
een "eigen artistiek beleid" voert (om subsidie te vangen
van de gemeente en de Mondriaan-stichting) voelt daar niet zoveel voor.
Ze "kijken" liever naar de toekomst!" Zelfs de naam van
Van Meger wisten ze niet meer. Ik heb Van Meger jr. naar het Singer
Museum verwezen.
Beste Sierk, ditmaal laat ik het hierbij. Groeten van ons beiden, ook
aan Miesje, Geurt.
Beste Sierk, Weer zo'n prachtige tentoonstelling! Sommige werken herkende
ik, dat was dan een vreugdevol weerzien. Veel was voor mij nieuw, altijd
verrassend. Echte, pure, verfijnde schilderkunst, doorstraald van de
warmte van de huiselijke kring, van de liefde voor kinderen en kleinkinderen.
Dat is toch het mooiste wat een mens in dit leven kan meemaken. Het
afgesleten woord "inspiratie" krijgt dan ineens weer inhoud.
Je laat alle kijkers iets heel moois zien en beleven. Mede namens Sjuwke
onze dank daarvoor, je oude vriend Geurt.
Beste Sierk, Ik denk dat je deze brief wel met instemming zult lezen,
Geurt
Opmerking: de brief betreft die aan Maarten Asscher p/a Uitgeverij J.M.
Meulenhoff d.d. 29 april 1998
Beste Geert, lieve Sjuwke,
Heel, héél hartelijk dank voor het zo mooi uitgevoerde
boek over jullie werk. Voor mij een soort openbaring. Ik wist niet,
Shuwke, dat je zulke prachtige vissen-composities hebt gemaakt, om de
otter met de vis niet te vergeten. En van jou, Geert, kende ik natuurlijk
je penningen en in mijn herinnering ook je portretkoppen, maar het was
een vreugde de mooie strakke kop van Shuwke uit 1943 te zien en de meer
vrijere kop van Capone uit 1995. In dat opzicht hebben wij eenzelfde
evolutie doorgemaakt, geloof ik. Wat ik op jullie (werk) tegen heb is
een te grote bescheidenheid!, maar dat doet niets af aan de kwaliteit,
en dat komt later wel weer in orde. Van de tekst heb ik ook genoten,
zoveel oude herinneringen. Toen Miesje en ik in jullie huis aan de Lijnbaansgracht
logeerden en jullie in ons huis buiten waren. Het wordt te lang daarop
in te gaan; over onze gezamenlijke herinneringen zouden we uren, zo
niet dagen kunnen praten, als we daarbij onze stellingname in de huidige
ontwikkelingen ook in beschouwing zouden nemen. Dit is alleen om jullie,
ook namens Miesje te bedanken voor jullie boek. Een andere keer meer,
want er liggen enkele onbeantwoorde brieven te wachten van jou, Geurt.
Alleen dit: ik heb ze met grote interesse gelezen, die van 26 febr.
met het artikel in Trouw en je brief aan Asscher, met je niet geplaatste
"Bastion der moderne kunst". Ook mijn handen jeuken eens fel
uit te halen, maar ik heb me reeds lang uit het strijdgewoel teruggetrokken,
hopend dat het werk dat voor me zal doen.
Soms denk ik dat het wel een beetje helpt, deze laatste tentoonstelling
in De Paauw heeft al zo'n drieduizend bezoekers getrokken; men is, naar
het schijnt, toch wel blij dat er iets te zien is wat men begrijpen
kan! 1).
Met ons beider hartelijke groeten, ook aan jullie kinderen, je Sierk
1). En niet alleen door kernenergie-specialisten
Opmerking: de laatste tentoonstelling waarnaar Sierk verwijst is de
Jubileumtentoonstelling 'In huiselijke kring', gehouden in Raadhuis
'De Paauw', georganiseerd door de gemeente Wassenaar ter gelegenheid
van Sierk Schröders 95-ste verjaardag.
Beste Geurt, Wassenaar, 1 mei 1999
Hartelijk dank voor je fraaie kaart! Het is jammer dat we niet meer
zoveel corresponderen als enige tijd geleden, maar dat gáát
niet meer. Mijn krachten nemen steeds maar af, ik zie tegen de dingen
op, en kom dan niet tot schrijven. Maar nu gaat het wel weer. Omdat
Miesje nog zo flink is, kunnen we nog altijd in ons heerlijke huis blijven
wonen. En gelukkig kan ik nog 'zien'. Weer is het Lente, weer is alles
in bloei, het is een groot voorrecht dat wij daar nog van genieten kunnen.
Maar verder is het leven wel droef. "Naar mijn behoef, wel veel
te droef, dan dat ik het meer begeere", schreef Fr. v. Eeden. Onze
beste vrienden gaan heen: Egbert, Piet, een lieve vriendin van Miesje,
en om ons heen is zoveel ziekte en narigheid. Het ergste is wel wat
er in de wereld gebeurt: Rwanda, Afrika, Afghanistan, Kosovo. . .
Maar wat ons thema, de "beunhazerij" in de beeldende kunst
betreft is er wel eens wat goeds te melden. Ik las in Time van 22-4-jl.
naar aanleiding van een grote tentoonstelling van John Singer Sargent
in Washington een kritiek van Robert Hughes, N.B. de felste ultra moderne
criticus, tot mijn grote verbazing het volgende: Some time ago modernists
dismissed Sargent's work, they were wrong! Gauw meedoen met de nieuwe
trend voor "vakmanschap" anders ben je niet bij. Overal zijn
plotseling tentoonstellingen van schilders die je niet mocht waarderen:
Ingres, Burne-Jones, Millais! In Helmond is een prachtige tentoonstelling
van de verguisde Van Looy, zelfs Alma Tadema en Gervais worden uit het
verdomhoekje gehaald. In hun ijver "bij" te zijn gaan de heren
geloof ik nu wel wat ver, maar de stumpers hebben ook nooit geleerd
te "zien", net als 55 jaar geleden Hammacher en De Vries eenstemmig
de Emmaüsgangers voor de mooiste Vermeer hielden, die ze ooit gezien
hadden!
10 mei
Zo ver was ik gekomen met mijn brief, maar ik kon hem niet afmaken.
Voelde me de laatste week helemaal niet zo goed. Stuur hem nu maar zo
weg met hartelijke groeten aan jullie beiden, ook van Miesje, je Sierk
Beste Sierk, Amsterdam 11 mei 1999
Wat een verrassing om, tussen de stapel poststukken voor de op dit adres
gevestigd stichtingen, een enveloppe te zien met een bekend krachtig
handschrift!. Die brief van jou ga ik meteen beantwoorden. Ja, dat gevoel
dat je krachten minderen heb ik ook, al ben ik "pas" aan mijn
82-ste levensjaar bezig. Mensen die wat vriendelijks tegen me willen
zeggen, gebruiken het woord "onvermoeibaar". Dan denk ik "je
moest eens weten." De inspanning om nog te kunnen functioneren
in een organisatie is van een andere aard dan de inspanning om met je
eigen ogen en je eigen handen iets te maken. Dat laatste lukt me niet
meer, de energie ontbreekt. Het laatste jaar heb ik nog maar één
portretpenning gemaakt, van de nieuwe levensgezel van onze dochter Clara.
De man heeft een inspirerend hoofd met een grote haakneus, dat lukte
nog wel. Overigens een erg aardige, hartelijke man, dat is voor onze
dochter nog belangrijker. Het is toch maar een groot geluk wanneer je,
zoals Miesje en jij en Sjuwke en ik, samen oud kunt worden met kinderen
en kleinkinderen om je heen. Dat vergoedt veel van de verdrietigheden
van de ouderdom.
Je schreef over de herwaardering van vergeten kunstenaars. Ja, dat
is ons ook opgevallen. Een paar jaar geleden was in het Van Gogh Museum
een tentoonstelling van Alma Tadema, lange tijd veroordeeld als een
sentimentele plaatsjesmaker, maar wat een vakman! En soms óók
nog heel mooi. We stonden vol bewondering voor Verster in de Lakenhal,
voor Georg Rueter in Teylers (vooral de kinderportretten!) en voor Sluijters
in Singer. Sjuwke kwam ook vol verbazing terug van Germ de Jong in Bergen,
allemaal tentoonstellingen die in het Stedelijk thuis hadden gehoord,
in plaats van de onzin waarmee Rudi Fuchs in het Amsterdamse museum
de bezoekers verjaagt. Die tentoonstellingen van echte schilderkunst
zijn goed, soms zelfs drukbezocht, de museumzalen met nep-kunst blijven
leeg.
Op een afstand van bijna een eeuw kan ik voor de echte avant-garde wel
enig begrip opbrengen. De schilderijenproductie was enorm, wat nu op
kijkdagen van de veilinghuizen getoond wordt is - enkele topstukken
daargelaten - vaak zó saai, dat ik me kan voorstellen dat jonge
kunstenaars iets héél anders wilden dan suikerzoete Gooise
binnenhuisjes, met een moeder-met-kind, of een heide met schaapskooi.
Het is vreemd, de middelmaat van toen was veel minder van kwaliteit
dan de mindermaat van de 17-de of de 18-de eeuw. Ook in die eeuwen waren
er grote en kleine talenten, maar laatstgenoemden maakten dingen waar
je nu met genoegen naar kunt kijken. Ik denk dan aan wat "volkskunst"
heet, boerenmeubels, klederdrachten, sieraden, allerlei met ambachtelijke
toewijding vervaardigde gebruiksdingen. Dat alles had zijn schoonheid,
en die is, op een restant hier en daar na, verdwenen. De wereld om ons
heen is onvoorstelbaar lelijk geworden. Dat gevoel blijft voor mij de
drijfveer om bezig te blijven met de Amsterdamse monumenten, om vinnige
brieven en artikelen te schrijven tegen stadsvernielers van diverse
pluimage. Daarmee is ook dit blocnotevel vol. Beste oude vriend, ik
was blij met je brief; als het te veel inspanning kost moet je niet
terugschrijven. Gevoelens van vriendschap en geestverwantschap blijven
onveranderd. Geurt
Beste Sierk, Amsterdam, 7 mei 2000
Wat een prachtige opening was het gisterenmiddag in Puchri! Hartelijk,
warm (ook letterlijk!), en vooral stijlvol. Sjuwke en ik zeiden tegen
elkaar: dat is nu echt Den Haag op zijn best. In Amsterdam zijn goede
manieren al lang afgeschaft. Het deed me vooral goed de voorzitter van
Pulchri te horen. De voorzitter van Arti zou dat verhaal nog niet durven
uitspreken, uit angst voor de lawaaierige kliek van de "modernen",
die zijn blijven steken in de experimenten van driekwart eeuw geleden,
en die via hun ambtelijke stromannen alle officiële kunstbudgetten
hebben bemachtigd. Het was voor ons beiden een grote vreugde de tentoonstelling
te bekijken. Veel oude bekenden, veel mooie onbekende werken die het
herinneringsbeeld aanvullen. De vaste lijn van onverstoorbare integriteit
en vakmanschap, de stralende warmte van de vroegere kinderportretten,
de Frans Hals-achtige zwier en élégance van de actrices,
een héél mooi overzicht van een indrukwekkend oeuvre.
We konden je in de drukte niet meer bereiken om het persoonlijk te zeggen.
Vandaar dit briefje. Ik hoop je een plezier te doen met de ingesloten
tekst van een toespraakje dat ik de 11-de ga houden bij de opening van
een kleine prenten-expositie in het Gemeente Archief. Van die vereniging
Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad ben ik mede-oprichter en nog
altijd secretaris, de uitgave van de prenten-serie is een activiteit
die mij zeer ter harte gaat, méér nog dan het schrijven
van vinnige brieven aan het gemeentebestuur. Nogmaals: gelukwensen en
heel hartelijke groeten aan jullie beiden van Sjuwke en mij. Geurt
Opmerkingen:
De opening betreft de overzichtstentoonstelling 'Terugzien' in de grote
zalen van Pulchi, ingeleid door Drs. P.H. Schoute, burgemeester van
Wassenaar, in aanwezigheid van Hare Majesteit.
Dick Stapel sprak als voorzitter van Pulchri
Bijlage van de brief aan Sierk Schröder, gedateerd 7 mei 2000:
De toespraak van Geurt Brinkgreve bij de opening van een kleine prentenexpositie
in het gemeentearchief, Amsterdam, op 11 mei 2000
Verbeelding en afbeelding van het stadsgezicht
Het boekje, dat tevens als catalogus dient van deze tentoonstelling
'Twintig Amsterdamse prenten', begint met een woord vooraf van Nicolaas
Wijnberg, die verder de zeer levenswaardige uiteenzetting schreef over
de grafische technieken.
"Een verbeelding was de vraag", zo formuleerde Wijnberg, "geen
afbeelding, geen illustratie, want daar gebruikten we algemeen de fotografie
voor. Die kan dat sneller en completer, zo'n topografische registratie.
Nee, er werd bewust gevraagd naar een verbeelding, een zeer persoonlijke
visie op deze intrigerende, grandioze en óók zwaar geteisterde
stad, gezien door de ogen van een grafische kunstenaar".
Het komt goed uit dat deze bescheiden prentencollectie volgt op de
grote, mooi ingerichte en terecht druk bezochte tentoonstelling van
werk door de pionier van de fotografie Jacob Olie. Het ging Olie en
zijn tijdgenoten - waaronder Breitner - inderdaad om de topografische
registratie door middel van dat nieuwe, fascinerende instrument, de
camera. Die documentatie van hoe onze stad er honderd jaar geleden uitzag
is in vele opzichten van groot belang. Wanneer de camera dan bovendien
gehanteerd werd door iemand met een kunstzinnig oog voor compositie,
voor sfeer en voor zwart-wit effecten, dan krijgt dat werk, bij wijze
van toegift, ook artistieke kwaliteiten. Foto's van bijzondere kwaliteit
worden - terecht - door musea aangekocht. De alomtegenwoordigheid van
de fotografie heeft echter óók het effect dat voor veel
toeristen, in het bijzonder Japanners, het schieten van plaatjes van
bekende gebouwen met een familielid op de voorgrond, in de plaats is
gekomen van het met eigen ogen aandachtig kijken. Dan denk ik aan de
ongelooflijke verfijning van de Japanse kleurhoutsneden: kunstwerken
van grote klasse. Heeft de fotografie de prentkunst verdrongen, overbodig,
achterhaald gemaakt?
Aan het begin van de prentkunst over Amsterdam staat de in zes houtsnedeblokken
gedrukte vogelvluchtplattegrond uit 1545 door Cornelis Anthonisz. Een
onwaarschijnlijk meesterwerk, zeker wanneer we bedenken dat hij zonder
landmeetkunde en zonder luchtfotografie een kaart heeft gemaakt die
nu nog bij topografische vragen over het middeleeuwse Amsterdam wordt
geraadpleegd. De artistieke waarde is groot, maar toch eigenlijk een
toegift bij de documenterende intentie. Van weinig oude steden zijn
in de 17de en 18de eeuw zóveel en zó prachtige plattegronden
en prenten van gebouwen gemaakt als van Amsterdam. En wanneer in de
tweede helft 19de eeuw de aandacht van de kunstenaar en het publiek
wederom ontwaakt, een aandacht die dan eerder is gericht op sfeer en
het pittoreske, dan op nauwkeurigheid, dan verschuift het accent, het
documentaire wordt toegift van de artistieke waarde; bij de één
meer, bij de ander minder. Breitner en Witsen staan aan de ene kant
van de weegschaal, Wenckebach aan de andere. Toch vertellen de oorspronkelijk
op krantenpapier gedrukte pentekeningen van Wenckebach een ander verhaal
dan foto's van dezelfde situatie. De fotografie heeft een groot deel
van de praktische vraag naar afbeeldingen overgenomen, maar niet de
persoonlijke kijk, vastgelegd in de uitdrukkingsmiddelen van de grafiek.
De jaarlijkse opdracht aan een grafisch kunstenaar om een prent te maken
van of over Amsterdam, kunt u zien als een beginselverklaring in de
voortsudderende, telkens oplaaiende discussie over de vraag: wat is
de kunst van deze, onze tijd, wat hoort er bij, en wat niet. Het nog
steeds als criterium gehanteerde woord 'avant-garde' dateert uit het
begin van de 20ste eeuw. Niemand heeft de strekking duidelijker onder
woorden gebracht dan Marinetti, de woordvoerder van de futuristen. 'Met
ons', zo schreef hij, 'begint een nieuwe wereld. Alles wat daaraan voorafging,
moet weg. Sloop de historische steden, de musea, de academies, de conservatoria,
laat brand en overstroming de beroemde kunstwerken vernietigen, dat
is 'passatismo', weg ermee! Oorlog is de enige hygiëne voor de
wereld'. Die tekst is van kort vóór 1914. Het zal u niet
verbazen dat hij door Mussolini tot senator werd benoemd.
Nu zal niemand tegenwoordig dergelijke politiek niet-correcte taal
meer uitslaan. Toch is er in de discussie over moderne kunst meer van
blijven hangen dan je zou denken. Het hele culturele erfgoed kan men
niet vernietigen, maar je kunt het negeren, doen alsof het niet bestaat,
in elk geval geen actuele betekenis meer heeft. De Amsterdamse binnenstad
is een beschermd stadsgezicht. Maar de Weesperstraat en recente gebouwen
als De Kolk en de Filmacademie doen alsof dat historische stadsbeeld
niet meer bestaat. De laatste tijd zien we steeds vaker de aanduiding
'moderne en eigentijdse kunst'. Die nevenschikking geeft, waarschijnlijk
onbedoeld, aan dat het over verschillende zaken gaat. De grenzen van
hedendaagse kunst zijn vaag geworden. Er zijn allerlei uitdrukkingsmiddelen
bijgekomen die een eeuw geleden niet bestonden. Aan de andere kant heeft
het verdringen van de ambachtelijke vervaardiging van gebruiksvoorwerpen
door serieproductie en kunststoffen grote gebieden kunstzinnig onvruchtbaar
gemaakt. Het cultuurverschijnsel 'volkskunst' is verdwenen, de commerciële
kitsch duikt overal op.
Maar wat betekent 'moderne' kunst? Een halve eeuw geleden verklaarde
de toen vermaarde criticus
Sir Herbert Read: "Het moderne kunstwerk is een symbool. Het symbool
is uiteraard alleen begrijpelijk voor de ingewijde". Nog duidelijker
heb ik het de toenmalige directeur van Boymans horen zeggen: "Moderne
kunst is een specialisme, zoiets als kernenergie. Het grote publiek
begrijpt het niet, kan het niet begrijpen, en dat hoeft ook niet. Alleen
wij specialisten weten wat kwaliteit is". Dergelijke apodictische
teksten doen mij denken aan obscure wetenschappen, zoals ufologie, de
kennis van vliegende schotels, of alchemie, de steen der wijzen om goud
te maken. Ik besef dat het onbehoorlijk is zoiets te zeggen. De morele
verontwaardiging die enkele generaties terug besloten lag in de woorden
'godslastering' en 'majesteitsschennis', woorden waarvan de oorspronkelijke
betekenis totaal is verdampt, die morele verontwaardiging riskeert iedereen
die de Mondriaan van 80 miljoen een vervelend, oninteressant werk durft
te noemen, of twijfelt aan de autoriteit van een museumdirecteur die
een kist met ziekenhuisafval tot kunstwerk verheft
In ons culturele
klimaat is geen plaats voor het brutale jongetje uit Andersens verhaal
over de nieuwe kleren van de keizer, dat jongetje kan geen applaus verwachten
als hij constateert dat de keizer in zijn hemd loopt, maar verontwaardigd
gesis: mond houden, dat mag je niet zeggen, wij houden ons aan de tekst
uit de pruikentjd: wat de heren wijzen, zullen de burger prijzen. Toch
vraag ik mij af: wat denkt staatssecretaris Van der Ploeg, die zoveel
bezwaar heeft tegen subsidies voor elitaire kunst, van een interpretatie
van het begrip moderne kunst die alleen verstaanbaar zou zijn voor ingewijden?
Uitbeelding, afbeelding, verbeelding van wat het Amsterdamse stadsbeeld
en het stadsleven aan een kunstenaar rond de eeuwwisseling 2000 kan
vertellen, heeft, zoals vele andere zaken in het leven, twee gezichten:
actualiteit en continuïteit. Die tweezijdigheid, of tweespalt,
begint al met de definitie van het woord 'kunstenaar'. H.J. Hofland
heeft de term 'vondstenaar' gebruikt voor de mensen die iets bedenken
waarvan zij zelf veronderstellen dat het nog niet eerder vertoond is
en verwachten dat de vondst publiciteit zal opleveren. Soms lukt dat
ook. Een half jaar geleden zowat haalde een grappenmaker in New York
de wereldpers omdat hij werken van olifantsdrek exposeerde. Aan de voorgevel
van dit gebouw tussen het raadhuisje van Nieuwer Amstel en de recente
uitbreiding, zit een staketsel van gekleurde buizen. Toen die vondst
voor het eerst werd vertoond, zal menigeen verrast hebben opgekeken:
hé, wat moet dat ding daar? Dat verrassingseffect is gauw voorbij,
en dat hindert ook niet, het reclamejargon van baanbrekende vernieuwing
is telkens opnieuw bruikbaar, voor wasmiddelen evengoed als voor gebouwen.
Tegenover het monopolisme van de actualiteit, dat - ongeweten - geworteld
is in de tekst van Marinetti die ik citeerde, staat de behoefte aan
continuïteit, aan eerbied voor grote voorgangers en traditie. Om
dat begrip hangt een wolk van afkeurende termen: dat is saai, braaf,
conservatief, kortom: spruitjeslucht. Ons blikveld is echter ruimer
dan het ooit is geweest, het gaat veertig eeuwen terug tot de oudste
vormen van uitbeeldende, verbeeldende, zelf afbeeldende kunst uit de
mediterrane landen en uit Oost Azië. Het is naar mijn mening absurd
om aan te nemen dat deze lijnen van continuïteit omstreeks het
midden van de twintigste eeuw afgebroken zouden zijn, als door een onzichtbaar
ijzeren tijdsgordijn. In die visie, of liever: volgens die dogmatiek,
telt iemand die nadien nog een echt portret maakt, een stilleven, landschap,
of een stadsgezicht, niet meer mee in de hedendaagse, laat staan in
de moderne, kunst, zoals deze in de musea wordt geëxposeerd en
gepropageerd. Ik voel dan veel sympathie voor het brutale jongetje uit
het sprookje van Andersen. Dat jongetje keek met zijn eigen ogen, hij
luisterde niet naar gefluister om zich heen van angst voor de machthebbers,
hij riep hardop: "de keizer staat in zijn hemd!"
Waar het om gaat is het aandachtig kijken naar wat de wereld om ons
heen te bieden heeft, en daarvan is wat het verleden naliet een onmisbaar
onderdeel, zeker hier in Amsterdam, zeker in het Gemeente Archief, dat
daaraan zijn bestaansreden ontleent.
De opdracht die onze vereniging jaarlijks aan een grafisch kunstenaar
verleent, laat de maker vrij in zijn keuze van onderwerp en techniek.
Eén voorwaarde wordt gesteld: het moet herkenbaar Amsterdam zijn.
De twintig hier geëxposeerde prenten laten zien hoe onuitputtelijk
dat gegeven is. Het kan het vastleggen inhouden van een inmiddels verdwenen
situatie, het kan een verbeelding, uitbeelding zijn van een bepaalde
gedachte over de stad, het kan een beschouwelijk, een vrolijk of een
sarcastisch accent hebben. Wat die in opvatting zo uiteenlopende werken
verbindt, blijft een emotionele band met Amsterdam, en wat zij gemeen
hebben is dat de makers hun vak verstaan.
Wat dit vak inhoudt, kunt u lezen in het fraai verzorgde boek dat als
catalogus van deze tentoonstelling dient. Daarin zijn diverse grafische
technieken verklaard voor de oprechte prentenliefhebber door Nicolaas
Wijnberg. Het aardige van deze serie is, dat zij met deze 20 prenten
niet ophoudt; wij gaan ermee door.
Ik hoop dat u allen zowel oprechte prentenliefhebbers als oprechte
Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad zult zijn, en daarmee is deze
tentoonstelling geopend.
Beste Sierk, 8 oktober 2001 Aan Sierk Schröder
Van de stichting die jouw naam draagt kreeg ik een rondzendbrief met
het verheugende bericht over het tentoonstellingsplan in het museum
van Eelde. Er komen toch barsten in de monopoliepositie van de museale-nep-kunst,
het echte werk komt weer tevoorschijn. Ik ben bezig met een artikel,
getiteld: "Prange had gelijk". Je herinnert je misschien het
vinnige boekje "De God Hai-Hai en rabarber", dat J.M. Prange,
redacteur Kunst van het Parool, in 1957 publiceerde tegen het Sandberg-beleid
in het Stedelijk. Sindsdien is het alleen maar erger geworden, maar
nu zijn er toch symptomen van dagenraad. Wij zijn in Amsterdam heel
tevreden over het museum Het Rembrandthuis, dat in tentoonstellingen
van hedendaagse figuratieve grafiek een onafhankelijke koers vaart.
Zelf ben ik nog altijd in de weer tegen de verminkingen van het Amsterdamse
Stadsbeeld. Ik sluit het jongste exemplaar in van ons tijdschrift "Binnenstad".
Daarin staat een artikel over de médaille d'honneur die mij door
prins Henrik van Denemarken, voorzitter van de federatie Europa Nostra,
werd overhandigd. Ik doe er een folder bij van de Stichting Heijmeijer
van Heemstede, die een stadsbeeldprijs instelt. Daarvoor stelde ik de
portretpenning beschikbaar die ik jaren geleden maakte van Henk Zantkuijl,
toen hoofd van de gemeentelijke monumentenzorg. De afbeelding op de
folder is wat vaag, maar geeft toch wel een indruk. Zo is er toch een
brug tussen mijn oude kunstambacht, de gietpenning, en wat mijn levenswerk
is geworden, de verdediging van het Amsterdamse stadsschoon. Beste Sierk,
jij bent nu, zo lees ik in de rondzendbrief, in je 99-ste levensjaar.
Ik vind mijn 84-ste al heel oud, maar dat is, zo realiseer ik me, ietwat
overdreven. Volhouden maar! Het gaat Sjuwke en mij, kinderen en kleinkinderen,
gelukkig goed, en ik hoop van harte dat hetzelfde voor jou en je familie
geldt. Geurt
In aansluiting op de briefwisseling tussen Geurt Brinkgreve en Sierk
Schröder : een ingezonden reactie van Geurt Brinkgreve, geplaatst
in NRC-Handelsblad (Cultureel Supplement), vrijdag 19 april 2002. Het
is een reactie op het artikel Minachting voor het publiek, Het failliet
van de Nederlandse musea, in het Cultureel Supplement van NRC Handelsblad
van vrijdag 12 april 2002, geschreven door Janneke Wesseling
De reactie luidt:
Hulde voor het voortreffelijke artikel van Janneke Wesseling in deze
rubriek op 12 april. Raak! Zin voor zin. Alleen waarom nu pas? Het failliet
van het Stedelijk is niet, zoals Wesseling schrijft, begonnen met het
aantreden van Rudi Fuchs. Het begon al onder de bewierookte Sandberg,
onder De Wilde en Beeren ging het verder, nu bereikt Fuchs geflankeerd
zijn collega's Haks en Ex, het dieptepunt van vulgariteit. Nogmaals:
waarom nu pas? In 1997 verscheen 'De Gijzeling van de beeldende kunst'
van Riki Simons, in 1990 'De nieuwe Salon' van D. Kraaypoel, in 1957
het nog altijd actuele 'De God HAI-HAI en rabarber' van de grimmige
J.H. Prange. De verloedering en verkitsching van het begrip moderne
kunst werd al lang geanalyseerd en geboekstaafd. De 'klokkenluiders'
werden echter genegeerd of geridiculiseerd door de museale ayatollahs
en hun schrijvende volgelingen, waaronder jarenlang ook de kunstredactie
van NRC Handelsblad. Het is maar goed dat de geprojecteerde 100-miljoen
verbouwing van het Stedelijk wordt uitgesteld. Weggegooid geld zolang
er geen betere directie is. De inleiding bij Wesselings artikel luidt:
"Sinds kunst en cultuur een handelsproduct zijn geworden, lijken
musea steeds meer hun functie te verliezen. Een ramp voor de kunst."
Zeer juist. Voorstel voor de nieuwe raad: een door de gemeente gesubsidieerde
heruitgave van de teksten van J.H. Prange, van Janneke Wesselings artikel
en van Andersens sprookje van de nieuwe kleren van de keizer, te illustreren
met reproducties van de in de laatste 50 jaar door het Stedelijk aangekochte
'kunstwerken', met prijsvermelding!
GEURT BRINKGREVE Amsterdam
Opmerking: Geurt Brinkgreve heeft deze brief Sierk niet kunnen sturen.
Enkele maanden eerder overleed Sierk.
Aan Sierks echtgenote, mevrouw M. Schröder-Ottevanger, schreef
Geurt Brinkgreve op 2 april 2002:
Lieve Miesje,
Op dat mooie bedank-kaartje schreef je dat je de brieven tussen Sierk
en mij bewaart. In 1997 hadden we een erg drukke correspondentie. Ik
heb Sierks brieven toen opgeborgen, en gelukkig vond ik het mapje terug.
Hierbij de inhoud, je mag er mee doen wat je wilt, misschien voor publicatie?
In elk geval komt deze zeer persoonlijke correspondentie nu in jouw
archief. Hartelijke groet, Geurt
Opmerking: deze briefwisseling met bijlagen is later overgedragen aan
de Stichting Sierk Schröder
Uit het archief van de Stichting Sierk Schröder '
|
|