De Stichting Sierk Schröder is de auteursrechthebbende op alle kunstwerken van Sierk Schröder |
Home | Stichting | Biografie | Reacties | Tekenlessen | Galerie | Portretten | Tentoonstellingen | Nieuws | Webwinkel | Vervalsingen | Pers | Recensies |
Lezingen / betogen / interviews Sierk Schröder (1903-2002)Lezingen / betogen / interviews / brieven / briefwisselingen Inleiding voor de tentoonstelling in Groningen bij J.B. Wolters
in Mei 1954, door Mr. Jacques Schreuder. Dames en Heren, Het verheugt de Directie van J.B.
Wolters zeer, dat U in zo grote getale gevolg hebt gegeven aan ons verzoek,
de opening van deze tentoonstelling van het werk van Sierk Schröder
bij te wonen. Wat ons echter zeer spijt is de omstandigheid dat de schilder
zelf in Stockholm zit en dus niet aanwezig kan zijn. Een pleister op
deze wonde wordt echter met zachte hand gelegd door Uw aanwezigheid,
Mevrouw Schröder. Het is geen alledaagse gebeurtenis
wanneer van het werk van een onzer beste schilders een overzicht
wordt gegeven, waaruit zijn ontwikkeling als schilder kan worden afgelezen.
Vooral wanneer het een zo vruchtbaar kunstenaar als Sierk Schröder
betreft, beperkt een tentoonstelling zich gemakkelijk tot het werk
uit de laatste jaren. Het andere werk is her en der verspreid
en moeilijk te traceren. Ook werkt beperkend de neiging, die ieder strevend
kunstenaar vertoont, om het meest recente werk als beter
te beschouwen dan zijn vroegere oeuvre. Deze beide invloeden zijn ook
hier niet geheel uitgeschakeld geweest, zodat U relatief meer werk uit
de jaren '53 en '54 zult aantreffen dan uit vroegere perioden. Toch mag ik nog spreken van een
overzichtstentoonstelling omdat, dank zij de vriendelijke medewerking
der eigenaren, dát vroegere werk is bijeengebracht, dat als representatief
kan gelden en door de schilder zelf ook als representatief wordt
beschouwd. Schröder is de zoon
van een zendeling, die zijn leven wijdde aan de verbreiding van
het Evangelie in het voormalige Nederlandsch-Indië. Zijn ouders
zagen zijn toekomst geheel anders en zonden hem naar de Koloniale Landbouwschool
in Deventer, omdat zij hem een carrière toewensten in het land
dat zij zó lief hadden gekregen, dat zij er zelf hun leven aan
hebben gewijd. Zijn vader was een groot kenner van sommige inheemse
talen en heeft vele psalmen en gezangen vertaald en daardoor voor deze
volken toegankelijk gemaakt. Hij is de hem aangewezen weg opgegaan,
maar bemerkte al spoedig dat dit zijn weg niet zijn kon. Een
niet te onderdrukken behoefte om te tekenen stuurde hem in een
richting, waarvan hij wist dat grote zorgen en strijd zijn deel zouden
zijn. Op een leeftijd waarop anderen, die zich aan de kunst willen
wijden, reeds een jarenlange leerschool hebben doorlopen, moest hij
nog beginnen. Zijn jeugdjaren, ver van ieder centrum van
kunst verwijderd, hadden hem geen grondslag meegegeven van oordeel
des onderscheids op het terrein dat hij ging betreden. Hij wist
ook dat hij, ook in zijn leerjaren, op eigen benen zou moeten staan,
zijn vader kon hem niet onderhouden. Hij heeft deze sprong gewaagd en
het is gelukt. Reeds spoedig kwam hij in contact met enkele uitgevers,
die zijn talent onderkenden en hem illustratie-opdrachten gaven. Een
werkdrift, als wel niet veel zal worden aangetroffen, beheerste
hem. Honderden tekeningen, waaraan meestal de eis werd gesteld dat ze
een zuivere weergave van de werkelijkheid waren, waarop duizenden
details van personen en voorwerpen moesten staan, kwamen uit zijn handen.
Een uitstekend geheugen voor de vorm, een consequent streven
om steeds naar de natuur te tekenen en niet anderen of foto's
na te tekenen, hebben hem in die moeilijke beginjaren het handwerk
leren beheersen. Hij wist dat de Olympus
een moeizaam te beklimmen berg is, ook voor hen die grote talenten hebben
meegekregen. Hij heeft deze leerschool met inzet van al zijn
krachten doorlopen en wijdde slechts enkele vrije ogenblikken tussen
zijn tekenwerk aan schilderen. Van den beginne af heeft dit schilderen
zich gericht op het portret. De oorzaak hiervan is m.i. gelegen
in het feit dat hij een grote belangstelling heeft voor ieder
die zijn weg kruist en een intuïtief psychologisch inzicht, van
een diepte, die U hoogst zelden zult aantreffen. Zijn schilderstalent
ziet de psyche van de mensen weerspiegeld in het gelaat en kan dit zó
uitbeelden, dat zijn object open gaat staan. Het is geen zeldzaamheid
wanneer een nauwe relatie van de geportretteerde tot tranen toe bewogen
wordt bij het zien van het portret. Daar komt nog bij dat Schröder's
open en rijpe persoonlijkheid spoedig een vertrouwelijk gesprek mogelijk
maakt. Zijn vader, de predikende zendeling,
zal zeker een grote liefde voor de mensen hebben bezeten en zijn moeder
heeft dezelfde instelling. Hun beider levenstaak zou onmogelijk te vervullen
zijn geweest, wanneer zij niet in de eerste plaats de mensen hebben
willen en kunnen begrijpen, zonder daaraan dadelijk
een oordeel of een veroordeling te verbinden. Hun zoon
heeft deze eigenschap meegekregen, voor een portretschilder van eminente
betekenis. Het is voor degeen, die wordt geschilderd,
een belangrijke factor, in welke stemming hij tijdens deze operatie
verkeert. Uit de aard der zaak is het object wat gespannen en wanneer
nu de schilder een erudiet en levenswijs mens blijkt te zijn met een
gaaf karakter, verdwijnt die spanning en laat hij zich kennen zoals
hij is. Wanneer U straks deze schilderijen
gaat bekijken, zult U in dit werk drie perioden kunnen onderscheiden. Tot 1945 ziet U een concentratie
op de psyche van de persoon van zijn object, weerspiegeld vooral
in het gelaat. Zijn portretten vertonen meestal een adembenemende gelijkenis
en zijn, vooral in zijn kinderportretten, van een roerende tederheid. Dag in, dag uit is hij bezig. Hij
werkt om den brode en niet alleen voor zijn eigen brood, maar ook voor
dat van zijn vrouw en toenemend kindertal. In de eerste jaren na '35
zal zijn illustratiewerk wel zijn voornaamste bron van inkomsten hebben
gevormd, maar dan neemt de stroom van schilderopdrachten gestadig toe.
Hij acht het onverantwoord één opdracht af te slaan. De oorlogsjaren zijn nauwelijks
een rem. Integendeel; om de honger op een afstand te houden, moet hij
werken. Een van zijn beste kinderportretten ruilt hij
in '44 voor een paar fietsbanden om de boer op te gaan om te
foerageren. Bijna had hij het mooiste van de twee, vlak na de geboorte,
met enkele uren tussenruimte, geschilderde babyportretjes van zijn dochtertje
Ruth geruild bij een confectiekoning voor een paar jurkjes. De grootste hoogte in deze
periode bereikte hij in het eigen vrije werk, het schilderen
van zijn eigen kinderen, de modellen die hij zelf koos. De toppen vindt
U hier verzameld, voor het eerst, en het lijkt mij niet waarschijnlijk
dat het spoedig weer gebeuren zal. Vlak na de oorlog, midden '45,
liep dit spaak. Bedolven onder opdrachten, die hij op geen stukken na
meer kon uitvoeren, beseft hij nog net op tijd dat zijn ontwikkeling
als kunstenaar werd verstikt, wanneer hij zich niet enkele
maanden per jaar geheel aan eigen werk, experiment en zoeken
van eigen wezen, zou kunnen wijden. In 1926 bracht François
Mauriac dit beter onder woorden dan ik het kan, en schreef: "Le
temps que l'artiste dépense à se chercher n'est pas perdu:
cette recherche, c'est l'art même et chez les plus grands, rien
ne l'interrompt que la mort". De maanden September, October, November en December '45 bevrijdde hij zich uit deze dwangbuis der opdrachten. In zijn brieven uit die tijd jubelt hij het dan ook uit:
Waarvoor hij zich nooit de tijd heeft gegund, dat doet hij nu: hij gaat een paar oude meesters, een Memling en een Ter Borch, in het Mauritshuis copiëren. Aanleiding hiertoe was een meningsverschil met Dr. J. van Gelder, Directeur van dit Museum, die Sierk's positieve bewering, dat de grootsten snel schilderden, op technische gronden tegensprak. De beschrijving van deze ervaring mag ik U niet onthouden, te meer niet, omdat ik de kopie in kwestie voor deze gelegenheid heb meegebracht. Hij schrijft:
Deze vier laatste maanden van 1945
hebben hem een nieuwe vorm laten vinden voor zijn naaktstudies.
Hij slaagde er in een zuivere plastische werking te bereiken, alleen
door de wijze, waarop hij licht en schaduw in elkaar laat overgaan.
Ook hiervan nam ik U de twee beste exemplaren mee, die ik naast de kopie
van Memling in een verscholen hoekje liet ophangen. Het jaar 1946 deed zijn intrede met de noodzaak, de schoorsteen weer te laten roken. Tussen de opdrachten door maakte hij enkele van zijn beste portretten, die u hier aantreft: Ruth en face (no. 14) en Kari Luyt (no. 18), een pastel. Deze pasteltechniek bood hem meer gelegenheid dan de olieverf om de ervaringen toe te passen, waarmee de zoeven genoemde naaktstudies hem hadden verrijkt. Maar zijn penseel was losser geworden,
ook in de schilderijen, die hij in opdracht maakte. U zult echter nog iets anders in
dit werk van 1946 kunnen ontdekken, nl. een streven om helderder te
worden in zijn kleur. Een verblijf van tien dagen in
Parijs, waar hij onderdook in de grote moderne Fransen, geeft hem de
zekerheid dat hij zijn werk in deze richting nog vervolmaken moet. Teruggekomen ziet hij zijn eigen tentoonstelling in Amsterdam in Arti en verzucht in een brief van 24 Augustus 1946:
Gedurende een nieuwe retraite
van een paar maanden werpt hij zich op de oplossing van dit probleem.
In het werk van '47 kunt U zien hoe hij zich die vrijheid heeft veroverd.
Eerst nog alleen in het studiewerk en in een enkele opdracht, waarin
hij zich vrij voelde. De portretten van Lucie Koch (no. 19) en Sytske
(no. 17), die beide hier hangen, zullen U duidelijk maken waar het hem
om te doen was. Als hij voelt dat het hem gelukken gaat, is hij ook in zijn opdrachten niet meer klein te krijgen. Hoort U maar wat hij naar aanleiding van één daarvan schrijft:
Verbeten houdt hij deze
strijd vol. Tussen een nimmer aflatende stroom van opdrachten door maakt
hij het portret van Tanja Vogel (no. 20A) voor zich zelf. Hij concentreert
er zich geheel op, iets vol te houden in een bepaalde kleurstelling.
Toch mist hij iets in het resultaat, dat hij vroeger wel wist te bereiken. Toevallig ziet hij ouder werk van zich zelf en schrijft op 9 November 1948:
Nóg een periode van drie
maanden, waarin hij iedere opdracht afwijst, strijdt hij voor de
oplossing van zijn probleem. Hij voelt de overwinning naderen als hij in Augustus '49 schrijft:
In die tijd schildert hij zijn
eigen moeder (no. 21). Veel duidelijker dan het onder woorden
gebracht kan worden, kan dat portret U vertellen, wat hij zocht en vond.
De kleuren zijn helder, doorzichtig bijna. De overgangen tussen licht
en donker zijn de enige hulpmiddelen voor de plastische illusie, zijn
innige liefde voor de persoon van zijn moeder straalt U uit dit werk
tegemoet. De bezonken wijsheid van deze oude vrouw, die leeft in de
brieven, die zij schrijft en ontvangt, maken U stil en geroerd. Naar mijn bescheiden mening is
dit portretkunst van de hoogste orde. In alle tijden zal hiervoor
waardering worden gevonden... Hij blijft trouw aan zijn ideaal,
trouw aan zichzelf, maar hij voelt ook behoefte aan erkenning,
en lijdt onder het etiquet, dat zijn kunstbroeders en de officiële
kunstcritici hem hebben opgeplakt. Voor hen is hij "opdrachtschilder",
die zich niet zuiver aan de Kunst (met de grote K) wijdt, maar zijn
opdrachtgevers wil voldoen. Zij moesten eens weten, hoe hier gestreden
is en wordt, om het eigen ideaal en de eigen persoonlijkheid niet op
te offeren aan de kunstmode van deze tijd. Hij wil voor het officiële voetlicht treden en organiseert in '49 een tentoonstelling van zijn werk in Rotterdam. Als hij heeft uitgezocht wat hij wil ophangen en het geheel overziet, schrijft hij in October '49:
De critici met de meeste autoriteit
zwijgen nog, maar de opdrachten, ook zeer vererende, stromen
binnen. Het gemeentebestuur van
Den Haag wijst hem aan om voor de raadszaal in het nieuwe
stadhuis een portret van Koningin Juliana te schilderen. Hij
aanvaardt het, maar weet dat dit een moordende opdracht is, daar Hare
Majesteit niet kan poseren voor al die portretten, die na de troonsbestijging
van Haar gemaakt moeten worden. Enkele uren zouden hem dagen en weken
van tasten in het duister hebben kunnen besparen. Ook het officiële schilderij, dat de Regering van de souvereiniteitsoverdracht wil laten maken, valt hem ten deel. Ook die opdracht aanvaardt hij, wetende dat dezelfde moeilijkheden hem hier wachten. Zijn onblusbaar gevoel voor humor helpt hem echter in zulke gevallen dikwijls over zijn moeilijkheden heen.
Hem wordt toestemming verleend, bij deze plechtigheid aanwezig te zijn. Hij schrijft:
In '50, '51, en '52 vergt hij te veel van zich zelf. Hij beseft,
dat hij in deze jaren het hoogtepunt van zijn productiviteit
heeft bereikt. Hij weet niet wat de toekomst brengen zal en acht zich
tegenover zijn vrouw en kinderen verplicht, hun toekomst zeker te stellen.
Hij werkt als een bezetene aan het vervullen van opdrachten, exposeert
eigen werk, dat hij in de spaarzame momenten, die hij voor zichzelf
reserveert, maakt. Noodkreten bereiken me, waarvan
ik U een enkele wil citeren om U een indruk te geven hoe sterk hij de
boog gespannen heeft.
Zijn eigen werk gaat er onder lijden. Dat ziet hij zelf ook duidelijk in. November '52 heet het:
Maar hij weet van geen terug meer, al raadt zijn medicus hem tot kalmer
tempo. Een grote tentoonstelling in
Pulchri zal alle reserves in de schilderswereld overwinnen. Als
een bezetene werkt hij. In Mei '53 is hij klaar. Een uur voor de opening
tref ik hem met zijn vrouw in de bestuurskamer van Pulchri aan. De hele
morgen heeft hij "gehangen". Hij ziet er uit als een geest
en is moe als een hond. We gaan samen de grote zaal binnen. We zijn
alleen en worden omringd door zijn werk. Ik stond als aan de grond genageld.
Hij had kans gezien alle wanden van deze grote ruimte te vullen met
vrij werk uit de laatste 3 jaren. Een doodenkele opdracht, die hij deze
eer waardig keurde, hing er tussen. Zeker een tiental stukken in olie
en pastel kende ik niet. Ze waren in de laatste drie maanden gemaakt!
Ik was er totaal van ondersteboven! Dat scheen echter op Sierk een heilzame uitwerking te hebben, want hij
kikkerde helemaal op. Dat was wel nodig, want de opening van een tentoonstelling
is voor de schilder geen pretje. Toute La Haye was opgedraafd. Voor
ieder had hij een hartelijk woord, ieder gaf hij de indruk dat nu juist
zíjn komst voor hem de vreugde van deze dag betekende. Behalve
de Mangkoe Negoro heb ik nooit zo'n voorbeeldig gastheer meegemaakt.
Hij zou U allen stuk voor stuk zeker hetzelfde gevoel geven, wanneer
hij hier aanwezig zou zijn. Mogen zijn woorden, die ik citeerde, zijn werk, en, last but not least,
jij, Miesje, deze taak van hem overnemen. Mr. J.A. (Jacques) Schreuder was algemeen directeur van J.B. Wolters Uitgeversmaatschappij. Hij leerde Sierk kennen in de periode dat hij kinderboeken voor J.B.W. illustreerde. Schreuder volgde zijn ontwikkelingen als schilder op de voet. Tussen beiden ontstond een warme vriendschap en een uitgebreide briefwisseling (die in het bezit is van de Stichting Sierk Schröder). Als Sierk kort na WOII overstelpt wordt met portretopdrachten rest hem geen tijd meer voor het vrije werk. Dit gaat hem steeds meer benauwen. Tot Sierks grote opluchting lost Jacques Schreuder dit probleem op: hij stelt Sierk in de gelegenheid gedurende drie jaar steeds drie maanden per jaar geheel vrij te kunnen werken. Deze vrije tijd financiert Schreuder door een vast bedrag per maand.
Uit het archief van de Stichting Sierk Schröder |
|
Pieterskerkgracht 11, 2311 SZ Leiden Tel. 0031
(0)71 3645469
© Copyright 1996 - 2022 Stichting Sierk Schröder. All Rights Reserved De Stichting Sierk Schröder is de auteursrechthebbende op alle kunstwerken van Sierk Schröder - Contact |