De Stichting Sierk Schröder is de auteursrechthebbende op alle kunstwerken van Sierk Schröder |
Home | Stichting | Biografie | Reacties | Tekenlessen | Galerie | Portretten | Tentoonstellingen | Nieuws | Webwinkel | Vervalsingen | Pers | Recensies |
Lezingen / betogen / interviews
Sierk Schröder (1903-2002)Lezingen / betogen / interviews / brieven / briefwisselingenToespraak van de heer Sierk Schröder gehouden op 3 april 1965 in het Panorama Mesdag ter opening van de tentoonstelling van de aquarellen en olieverven van Gerrit van Houten uit de jaren 1880 - 1888 Dames en Heren, Enige tijd geleden werd ik opgebeld door de heer van Elden die mij
namens de Raad van Bestuur van dit museum verzocht de tentoonstelling
van het nagelaten werk van Gerrit van Houten in Panorama Mesdag met
een inleidend woord te openen. Ik geloof dat hij enigszins verrast was,
dat ik op zijn verzoek zo spontaan reageerde en mij direct bereid verklaarde
dit te doen. Hij wist niet, dat ik dit werk kende. Ik hoor namelijk
tot de niet zo grote groep mensen, die een bezoek gebracht hebben aan
het ouderlijk huis van Gerrit van Houten in Groningen, waar zijn werk
onder de hoede van zijn zusters zo liefdevol bewaard werd.
Het is nu zeker wel 30 jaar geleden, dat mijn vriend Mr. Jan Kunst -
een oud-Groninger en door zijn moeder familie van de van Houtens - mij
meenam naar het familiehuis aan het Damsterdiep.
Ik was toen nog een jonge man, en het is heel lang geleden, maar dit
bezoek herinner ik mij als de dag van gisteren. Het klare licht om het
huis, de weerklank van de bel in de oude gang. Ik herinner me hoe we
ontvangen werden door de dames van Houten, die toen jonger waren dan
ik nu ben, maar die ik toen beslist veel ouder schatte dan ik nu mijzelf
vind.
Maar vóór alles herinner ik me het werk van Gerrit van
Houten, hetzelfde werk dat nu om ons heen is. Het werd ons getoond in
de intieme beslotenheid van die echte Hollandse huiskamer en het heeft
op mij zo'n diepe indruk gemaakt, dat dit beeld in mijn leven nooit
vervaagd is. Dikwijls sprak ik erover, nog kortgeleden met mijn leerlingen
- dit bezoek werd een stukje van de inventaris van mijn leven.
En toen dan ook de heer van Elden mij vroeg hier de opening te verrichten,
was ik blij die gelegenheid te kunnen aangrijpen iets terug te doen.
Alsof men een oude schuld inlost, al is het dan maar met een paar woorden.
Zijn dankbaarheid te uiten voor iets waardevols dat men u eens geschonken
heeft.
Daar komt bij, dat ik blij ben dat nu als oudere man te mogen doen tegenover
dat jonge ventje, die met zijn schilderkistje naar buiten ging. Tegenover
een jongen die toen nog jonger was dan de meeste van mijn leerlingen
nu zijn, maar die ongetwijfeld net zo uit zijn ogen gekeken zal hebben
als de jongens het nu doen. Want och, we hebben wel veel te zeggen over
die jonge generatie, maar ik geloof niet dat die jongens zoveel verschillen
met de generatie van '80. Hij zal zich net zo hoekig en onhandig bewogen
hebben als elke jongen van 15 jaar. Het dons van zijn wangen zal een
vreemd contrast gevormd hebben met de gespannen volwassen schilders-blik.
Zijn handen zullen onwaarschijnlijk vaardig geleken hebben. Ik stel
me zijn handen voor. Het moet een wonder geweest zijn ze bezig te zien,
bewegend als volleerde meesterhanden. Dit werk ziende kan men zich moeilijk
indenken, dat het gemaakt is door een jongen die nog niet eens aan het
scheren toe was! We denken eerder aan een baardige Barbizonner met baret,
die met een brede armzwaai zijn groot palet vasthield en met forse knuist
zijn kwasten hanteerde.
Het is helemaal niet zo - er was een geleende schilderkist van zijn
broer. Een doek werd gauw, gauw met punaises op een oude plank geprikt.
Hoe kan dat?
Hiermee staan we voor het raadsel. Te gemakkelijk wordt dit afgedaan
met het woord: wonderkind.
Dat nare begrip, want de meeste wonderkinderen zouden beter wonder-aapjes
kunnen heten.
Ze imiteren, tot de grootste meesters toe, maar hun glans verbleekt
als bij het ouder worden hun eigen persoonlijkheid zich ontwikkelt,
een persoonlijkheid die tot ontsteltenis van vrienden en magen doodgewoon
of afschuwelijk burgerlijk blijkt te zijn.
Niet zo Gerrit van Houten. Men zou van een wonderkind kunnen spreken
waar het zijn aangeboren gave betreft voor de techniek van het schilderen
en aquarelleren, maar dit ging gepaard met een rijpe persoonlijkheid
en een grote integriteit waar het zijn kunst betrof.
Dit tegenstrijdige - het nog kind zijn gepaard met een gerijpt kunstenaarschap
- is het meest opvallende, meest in het oog springende van het fenomeen
waar wij hier mee kennis maken.
Maar het wonderlijke in dit korte schildersleven is juist : het paradoxale.
Het valt ons al op bij het binnenkomen in het oude huis aan het Damsterdiep.
Het is of men een stap terug doet in de tijd, men treedt binnen in een
andere eeuw, en dan vindt men er dat werk dat vooral in zijn laatste
perioden zijn tijd haast een eeuw vooruit was, zó ver vooruit
dat eerst nu de tijd rijp is voor erkenning van zijn laatste werken.
En deze tegenstrijdigheden vinden we overal. Als we het met zoveel liefde
geschreven boek van Alida van Houten aandachtig lezen, moeten we concluderen
dat deze op het oog volgzame knaap die omringd werd door liefdevolle
zorgen, een onbuigzame wil en eigenlijk een revolutionaire levenshouding
had. Hij kon geen leiding verdragen.
Ironie van het lot: dat een Academie professor, nog wel één
van de Amsterdamse Academie die hem indertijd niet tot haar heilige
hallen toeliet, dit moet zegen. Het noopt tot zelfinkeer en zeker tot
bescheidenheid! "Zoals ik die molen geschilderd heb, heeft nog
nooit iemand een molen geschilderd", schrijft Gerrit in één
van zijn brieven. Dat is in schilderstaal een revolutionaire kreet,
die hoogst "modern" aandoet! Kind en man zijn. Verleden gekoppeld
aan de toekomst. Hollandse degelijkheid en een revolutionaire geest.
Dit samenbrengen en samenvoegen van tegenstrijdigheden vinden we overal
terug.
Maar is dat niet schilderen? De dode materie op te wekken tot het leven.
Op het platte vlak de diepte suggereren. De kleur te dwingen tot vorm
en de vorm tot kleur. Door de schaduw het licht op te roepen. Het wit
te verhogen door het zwart. En tenslotte in het egoïsme van de
creatieve daad het hoogste te geven wat men kan geven.
Het is alsof we kijkend naar die korte levensperiode van Gerrit van
Houten, als door een fotografische lens de wezenlijke waarden van een
kunstenaarsleven scherper zien, waarden die ons in het werk van elk
oprecht kunstenaar verwonderen en verblijden. We vinden ze ook hier.
Het blijkt dat ze niet gebonden zijn aan tijd of leeftijd, noch aan
milieu of stand. Ze groeien gelijkmatig of exploderen, ze zijn er in
de steden en op het platteland, in de meest behoeftige omstandigheden,
maar ook in de huiselijke sfeer van een Hollands gezin.
Als schilder heb ik getracht de figuur, de verschijning van Gerrit van
Houten te benaderen. Ik zou geen portrettist zijn, als ik niet gepoogd
had althans een vluchtige schets te geven ook van zijn menselijke verschijning
zoals ik die heb aangevoeld. Ik heb hiermee de verstarring, die de tijd
ook aan dit werk oplegde, willen doorbreken en het voor u zoveel mogelijk
weer levend willen maken door het u te laten zien, niet als het werk
van een voorbije periode, maar als dat van een jongen in de groei van
zijn jeugd lijdend en worstelend als elk oprecht kunstenaar.
Anderen kunnen - beter dan ik - u op de hoogte stellen van zijn leven,
zijn plaats bepalen in onze schilderkunst en in ons tijdbestek.
U vindt in de catalogus een voortreffelijk artikel van Jos de Gruyter,
die als kunsthistoricus het beter dan ik verstaat aan de schilders de
hen toekomende plaats toe te wijzen. Ik verwijs u ook naar het met zoveel
zorg geschreven boek van Ir. Knuttel en Mej. Alida van Houten, waarin
u alle gegevens over Gerrit van Houten kunt vinden.
En dan wil ik gaarne namens ons allen een woord van dank brengen aan
hen die deze tentoonstelling tot stand hebben gebracht en een speciaal
woord van dank richten tot Mej. S. van Houten, tot haar die samen met
haar helaas nu overleden zuster en broers dit werk verzorgd en bewaard
heeft. Ik zou nu willen eindigen met een korte aanhaling uit een artikel dat Geurt Brinkgreve in 1954 in Elseviers Weekblad geschreven heeft en dat m.i. de juiste afsluiting van deze inleiding vormt: - Dit oeuvre bekijkend, beseft men dat er geen reden is om van een
vroegtijdig einde te gewagen; wat deze jonge kunstenaar te zeggen had
heeft hij, gelijk zo menig jonggestorven dichter, in luttele jaren gerealiseerd.
Het is de vraag of hierop nog een vervolg mogelijk eweest ware. En hiermede verklaar ik deze tentoonstelling geopend. ==================================================================== De Stichting Sierk Schröder wenst te verwijzen naar de Gerrit van Houten Stichting Uit het archief van de Stichting Sierk Schröder |
|
Pieterskerkgracht 11, 2311 SZ Leiden Tel. 0031
(0)71 3645469
© Copyright 1996 - 2022 Stichting Sierk Schröder. All Rights Reserved De Stichting Sierk Schröder is de auteursrechthebbende op alle kunstwerken van Sierk Schröder - Contact |