|
Home | Biografie
| Lezingen
Lezingen / betogen / interviews
Sierk Schröder (1903-2002)
Lezingen / betogen / interviews / brieven / briefwisselingen
Interview door Antoine Bodar in mei 1981, uitgezonden
door de TROS-radio, en in 1997 tot een artikel bewerkt door Caspar Wintermans
om te worden opgenomen in het boek Weten waar de muze woont,
een bundeling van opstellen over literaire en kunsthistorische onderwerpen
door Antoine Bodar.
TEDER GEPORTRETTEERD
GESPREK MET SIERK SCHRÖDER
WANNEER IK MET TEKENEN BEGONNEN BEN? Ik kan me niet herinneren dat ik
ooit niét heb getekend. Ik had een oudere zuster die heel goed
tekende, en ik weet nog wel dat ik over haar schouder stond te kijken
en het verrukkelijk vond.
Op 6 april 1903 ben ik geboren, op Ambon, de zoon van een zendeling.
Aanvankelijk bezocht ik de Tropische Landbouwschool in Deventer, maar
in 1922 werd ik leerling aan de Haagse Academie voor Beeldende Kunst.
De kracht en de kunde van de oude meesters hebben altijd op mij
een grote indruk gemaakt. Hen wilde ik evenaren. Een vriend zei eens
in wanhoop tegen mij: Jij schildert alsof Van Gogh niet bestaan
heeft! En dat wás ook zo, ik deed indertijd veel aan naakt-
en figuurtekenen, ik bestudeerde de oude technieken; mijn werk was heel
donker van kleur, met donkere fonds waaruit een kop lichtend uitkwam.
Na de oorlog, toen we weer konden reizen, ben ik naar Parijs terug gegaan.
Daar werd ik geconfronteerd met de grote Fransen en hun prachtige kleuren:
met de impressionisten, maar ook met Matisse. Mijn eigen werk vond ik
toen heel somber en modderig. Daarom nam ik mijn toevlucht tot pastel.
Mijn palet werd steeds lichter, mijn toets vrijer; de meer op de zeventiende
eeuw geënte periode heb ik achter me gelaten. Ik werd veel vrijer,
en dat beschouwde ik als een grote winst. Inmiddels kreeg ik steeds
meer portret-opdrachten, zodat ik het illustreren van boeken achterwege
kon laten.
Dikwijls zag ik er vreselijk tegenop om een portret te maken,
maar als je eenmaal begint, als je voor je ezel staat, word je warm
en gaat het je interesseren.
Wat is een prachtige kop? Dat is moeilijk te zeggen. Soms dacht
ik wel eens: Dié vent, daar kun je niets van maken, die
heeft zon blotebillengezicht - en dan maakte je van hem
net je mooiste portret. En soms kreeg je een man met een prachtig gezicht,
met een haakneus en ingevallen jukbeenderen, en dan werd het toch niets.
Het is, vind ik, een grote vergissing te veronderstellen dat
er geen portretten meer geschilderd hoeven te worden, omdat er al zoveel
gemaakt zijn, of omdat de meesters toch niet overtroffen kunnen worden.
Een dwaas standpunt. Iedereen schildert toch anders dan zijn voorgangers.
Bovendien zijn de mensen die geportretteerd worden heel anders dan degenen
die poseerden voor Van Mieris, bijvoorbeeld. Ze kijken anders uit hun
ogen, ze komen uit hun auto of uit een vliegtuig gestapt, hun benadering
tot het leven verschilt hemelsbreed.
De mensen die ik heb geschilderd - professoren, groot-industriëlen
- drukten hun stempel op hun tijd. Dat stempel komt vanzelf in het portret.
Het portret verbeeldt dus niet alleen een persoon, maar ook de tijd
waarin hij of zij geleefd heeft. Ik kan daarvan een goed voorbeeld geven.
Toen ik begon als portrettist, schilderde ik de professoren nog in toga
en de dames in avondjapon. Tegenwoordig is er geen professor meer die
nog in toga, geen dame meer die nog in avondjapon geschilderd wil worden.
Denk maar eens aan het portret dat ik van Haitink heb gemaakt, en dat
in het Concertgebouw hangt - hij staat daar in zijn zwarte overhemd
met open kraag; dat is een heel ander portret dan Mengelberg in zijn
rok.
Experimenten kan ik heus wel waarderen, maar eigentijds
is een vlag waaronder veel onkunde wordt gedekt. Oh, sorry, dat is misschien
een beetje sterk gezegd. Maar als de nu gangbare vormtaal alleen voortkomt
uit een modern conformisme (en bij de modernen bestaat net zo goed conformisme
en academisme), dan is eigentijds niet meer dan een vriendelijke
term voor modieus. Een kunstwerk dat oprecht en eerlijk
de noden en verlangens van de eigen tijd vertolkt, is zondermeer eigentijds
te noemen. Pas door kwaliteit wordt het meer dan dat, namelijk tijdloos.
Voor mijn gevoel wordt kwaliteit bepaald door twee dingen: door de kracht
en de zuiverheid van de inspiratie - of je werkelijk geïnspireerd
bent, werkelijk geboeid - en door de kracht van je scheppend vermogen.
In uw werk staat de mens centraal. Wat fascineert u zo in de mens?
Het menselijke. Natuurlijk zijn er mensen die me sympathieker lijken
dan anderen. Maar wat weet ik van mijn modellen af? Je kunt vijfentwintig,
veertig jaar met iemand getrouwd zijn, en dan nóg kun je voor
verrassingen komen te staan. En ik kan toch niet met degenen die ik
portretteer vijfentwintig jaar getrouwd zijn? Ik geloof dat een veel
zekerder weg is: te vertrouwen op je intuïtie. Ik ben vast overtuigd
van het verband tussen het uiterlijk en het innerlijk, en als je nu
maar getrouw en eerlijk de mens uitbeeldt, komen die karaktertrekken
er vanzelf in. Als ik een portret schilder, maak ik mezelf zoveel mogelijk
blank, zoals een toneelspeler zich wegcijfert om zich in te leven in
zijn rol.
Op de academie werd ons geleerd eerst een tekening te maken en die dan
door te ponsen; met een speld prikte je dan gaatjes, vervolgens ging
je er met een wiek met houtskool overheen, zodat je op je doek een stippellijntje
kreeg. Dat begon je dan heel zachtjes in te vullen; het model liet je
dan tien of twintig keer terugkomen. In de tijd dat ik mijn eerste kinderportretten
maakte, begonnen die kinderen al te huilen als ik weer langskwam. Je
schildert dan met tempera, in lagen. Dat kost veel tijd.
Maar als je afgaat op je intuïtie, moet je een techniek zien te
vinden waarbij je snel dát kunt geven wat je op dat moment ondergaat.
Die techniek met olieverf noemen wij alla prima; je schildert
zolang de verf nat is, ongeveer vierentwintig uur. Ik gebruik papaverolie,
die wat minder snel droogt dan lijnolie, waardoor ik de volgende dag
nat in nat kan door schilderen. Als nu zon portret in enkele uren
ontstaat, zijn er mensen die zeggen: Dat is ook gauw verdiend!
En dat moet u denken aan het beroemde proces dat Whistler had aangespannen,
waarbij de kunstcriticus Ruskin betrokken was. Op een gegeven moment
werd er aan Whistler gevraagd: Hoe lang heeft u aan dat schilderij
gewerkt? (Het ging om een nocturne die hij in enkele uren had
gemaakt.) En Whistler gaf het prachtige antwoord: A lifetime.
En zo is het precies, wanneer je binnen zon korte tijd een portret
schildert, betekent het dat je ze dertig, veertig jaar gemaakt hebt,
dat je het kunt. Le mieux, cest lennemi du bien.
Dat spreekwoord gaat op voor de schilderkunst. Je gaat met een portret
een berg op, en dán is het goed; als je doorgaat, ga je net zo
snel de helling weer af, dan kan geen mens je meer helpen, dan is het
verknoeid en moet je het overmaken.
Zou een zekere tederheid jegens de mensen een gemeenschappelijke
noemer van uw portretten genoemd mogen worden?
Ja, dat geloof ik wel. Bij het schilderen van een portret word ik gegrepen,
niet enkel door de mens die voor je staat, maar ook door de kleuren,
het licht dat om die mens speelt. En dat geeft dikwijls een zekere vertedering,
ja.
Sommige mensen zijn extravert. Zij geven zich makkelijk. Anderen zijn
introvert. Die moet je uit hun tent lokken. Een schilder zonder conversatie
kan om die reden nooit een goed portret maken. Kinderen kun je het gemakkelijkst
schilderen. Maar, hoor ik vaak, kinderen zitten toch
geen ogenblik stil? Dat is een bijzaak. Alsof je tegen een musicus
zegt: Ik vind het moeilijk om iets te spelen wat vijf mollen heeft.
Een musicus geeft daar niet om, die speelt in die sleutel. Het niet-stilzitten
van een kind is dus een technisch probleem. Een kind geeft zich zoals
het is, dat zet geen masker op. Volwassenen doen dat vaak wel, en om
daar doorheen te breken, moet je met ze praten.
U houdt van mooie mensen, van schoonheid.
Jazeker. Wat dat betreft ben ik een renaissancist. Ik streef een zeker
evenwicht na in de kleur, de compositie, in de gehele voordracht.
En dat is klassieke schoonheid.
Ja. Daar sta ik ook voor.
De laatste tijd neemt u geen portretopdrachten meer aan.
Het leven heeft nu eenmaal een eind. Het is niet zo dat de mens mij
niet meer interesseert, of dat ik het werk niet meer aankan; maar het
is heerlijk om vrij te werken, om enkel aan schilderkundige dingen te
denken, om niet gebonden te zijn aan een opdracht. Daarom is de laatste
jaren het landschap voor mij een uitweg en een openbaring geworden.
Want ach, eigenlijk zijn bomen net zo interessant als mensen, eigenlijk
is alles net even interessant. Alles vormt een eenheid, de golven van
de zee, de meeuwen die daar over scheren. . .
Als je ouder wordt, word je ook eenzamer. Niet dat ik me hoef te beklagen
over eenzaamheid in de gewone zin des woords; mijn vrouw en ik hebben
een hechte band met onze kinderen en onze kleinkinderen. Ik bedoel meer
een innerlijke eenzaamheid. Als je oude vrienden je gaan ontvallen.
Misschien heeft dat ook een goede kant. Je moet het toch alleen uitvechten.
© 1998 Antoine Bodar
Alle rechten voorbehouden. All rights reserved
Geplaatst op de website Stichting Sierk Schröder, met dank
aan Antoine Bodar
Uit het archief van de Stichting Sierk Schröder |
|