|
Home | Biografie
| Lezingen
Lezingen / betogen / interviews
Sierk Schröder (1903-2002)
Lezingen / betogen / interviews / brieven / briefwisselingen
Sierk Schröder reageert op artikel van Hans Redeker in NRC Handelsblad
(datum is niet vermeld)
Zeer geachte heer Redeker,
Met zeer veel belangstelling heb ik uw artikel gelezen in het NRC Handelsblad
over het 'portret'. U weet dat ik uw werk, als kunstcriticus en als
schrijver over de beeldende kunst, bijzonder waardeer. U heeft de geestelijke
moed niet aan de leiband te lopen van de kleine groep, die op het ogenblik
de dienst uitmaakt. U heeft een eigen oordeel, u staat open voor nieuwe
mogelijkheden, maar u weet waardering op te brengen voor het oude 'metier'
en voor het werk van hen die nog kunnen tekenen, in de oude zin van
het woord. Dit alles blijkt ook wel uit uw artikel, maar ik mis toch
iets. U ontkomt niet geheel aan de - bij haast alle over kunst schrijvende
kunsthistorici of critici - in zwang zijnde gewoonte de kunstenaars
in bepaalde kastjes te stoppen, waar ze, wat ze ook doen, nooit meer
uit mogen komen. U bespreekt een aantal portrettisten en classificeert
die schilders naar het portretwerk dat zij maakten. Tot zover is dat
heel juist, maar u houdt, naar mijn gevoel, te weinig rekening met de
evolutie die velen van hen in de laatste jaren doormaken. Ik ken geen
enkele portrettist van goede reputatie die niet ontzettend hard werkt
op het terrein van de vrije uiting. De aquarellen van Verwey, de kleine
gouaches van Bob Bruyn, de penseeltekeningen van Arie Kater vormen in
hun oeuvre een veel groter deel en vooral een veel belangrijker deel
dan men vermoedt. Mijn eigen overtuiging is: dat het portretwerk opgehangen
moet worden aan het vrije werk, en niet omgekeerd.
Merkwaardig genoeg is de kunstkritiek maar al te zeer geneigd het vrije
werk van een schilder, die een behoorlijk portret kan maken, te zien
als een soort hobby, een soort vrijetijdsbesteding die van minder belang
is dan de in opdracht gemaakte portretten. Maar een soort vrijetijdsbesteding
is het allerminst, de duizenden figuurschetsen, de duizenden tekeningen,
krabbels en ontwerpen die men maakt daarbij in ogenschouw nemend, om
nog niet eens te spreken van alle pasteltekeningen, alle aquarellen,
alle in vrije inspiratie gemaakte portretten en studies, die men van
zijn vrienden of van mensen van wie men houdt, maakt.
Nog eens, er is mijns inziens geen werkelijk goede portrettist aan te
wijzen wiens vrije werk, niet in aantal én in kwaliteit, zijn
in opdracht gemaakte portretten overtreft. Let wel, dit geldt voor nu,
voor de approach van de mens van nu, niet voor een Hals of een Moro.
Het is soms verdrietig voor een schilder, altijd weer beoordeeld te
worden naar het werk dat men zelf ziet als het verlengstuk van zijn
eigenlijke werk, en niet als de kern ervan. Ik geloof dat ik de laatste
tien jaar geen tentoonstelling gehouden heb, waar niet het leeuwenaandeel
van het geëxposeerde bestond uit 'vrij werk'. Maar men wordt beoordeeld
naar portretten die helemaal niet op de tentoonstelling aanwezig zijn,
en die men soms twintig of dertig jaar daarvoor gemaakt heeft. Waaraan
ligt dit toch? Is het, dat de kunstcriticus het belang van het portret
overschat, of dat hij het juist ónderschat? Wordt hij geïntimideerd
door de grote namen van de geportretteerden of door de bedragen die
sommige portrettisten voor hun portretten vragen? 'Steigt', zoals Wilhelm
Busch zei, 'mit dem Preis auch die Achtung?' Ik heb soms het gevoel
dat de schrijver over kunst zelf niet ontkomt aan dat, wat hij de schilder
verwijt: namelijk een zeker ontzag voor de mens die in ons bestel iets
bereikt heeft. Ik heb ondervonden dat vele kunstcritici zó geïntimideerd
zijn door het zogenaamde maatschappelijke succes van een portretschilder
- dit zonder zijn bankrekening te kennen - dat zij uit het oog verliezen,
dat deze man, óm die portretten te kúnnen maken, een goed
artiest moet zijn, beter nog een goed artisan.
Ik zou het daarom zo prettig vinden als u aan deze uitnodiging gevolg
zou willen geven. Ik heb toch het gevoel dat u, zélfs u, zich
een té gechargeerd beeld vormt van mijn werk als portretschilder.
Op deze tentoonstelling ziet u mij in de eerste plaats als schilder,
als tekenaar. Ik zou mijn portrettten niet kunnen maken als ik niet
deze vrije werken maakte, maar nooit is het portret 'doel'. Dit werk
is mijn doel. Portretten zijn 'potboilers', goede vakkundig verantwoordde
'potboilers' (hoop ik). Het werk wat ik in Pulchri laat zien is bevruchtend
voor mijn portretten, mijn portretten maken het mogelijk, om zonder
te grote zorgen, mij aan dit werk te kunnen wijden.
Uit het archief van de Stichting Sierk Schröder '
Opmerkingen:
Deze reactie is getypt, vermoedelijk in 1983 of in 1988 (Sierk Schröder
nodigt Redeker uit zijn tentoonstelling in Pulchri te komen zien. Overzichtstentoonstellingen
werden gehouden in 1983 en in 1988, ook in 1978). Er is twijfel of deze
brief daadwerkelijk is verstuurd.
In een brief van Hans Redeker aan Sierk, gedateerd 22 april 1985, verwijst
Hans Redeker naar een plezierig gesprek met Sierk in Park Plaza (eind
1984 werd in Park Plaza, Amsterdam, een tentoonstelling van Sierk gehouden),
maar deze brief gaat over een groot misverstand dat is ontstaan, zoals
Redeker het noemt, over Sierks eventuele deelname aan het portrettistenboek,
een initiatief van Singer Museum en het Noord Brabants Museum, dat in
november 1985 verschijnt.
|
|